B. Empirie: work meaning en systeemspanningen
In
het maken van overheidsbeleid ligt weerstand
als het ware besloten, zoveel is wel
duidelijk na de verkenningen hiervoor.
De context waarin beleidsmakers hun
werk doen is omstreden en de aard van
hun taken is van dien aard dat we te
maken hebben met lastige opgaven die
vrije krachten in de samenleving niet
zelf hebben kunnen oplossen. In welke
mate beleven beleidsambtenaren deze
context en welke factoren zijn van betekenis
bij de keuzes die zij maken om problemen
te signaleren, oplossingsrichtingen
te duiden, partijen te vinden en binden
en beslissingen voor te bereiden? In
hoofdstuk 4 komen onder de titel ‘De
betekenis van ambtelijk werk’ overheidsdienaren
aan het woord. In dit onderzoek staat
work meaning centraal: hoe kennen ambtenaren
betekenis toe aan hun arbeid – en in
het bijzonder aan de interactie met
anderen.
In
een tweede onderzoek zoom ik in op de
in hoofdstuk 2 gesignaleerde ‘systeemspanningen’
van de overheid. Opereren in een krachtenveld
met politieke, ambtelijke en maatschappelijke
belangen, voorkeuren en mores betekent
schaken op meerdere borden tegelijk.
Maar in welke mate herkennen beleidsmakers
die spanningen en welke strategieën
ontwikkelen zij hierbij om doelstellingen
te behalen. Het onderzoek in hoofdstuk
5 – ‘Onder de spanningsbogen’ – focust
op de wijze waarop beleidsmakers in
hun primaire proces – het beleidsproces
– de specifieke context van de overheid
herkennen en hanteren.
4. De betekenis van ambtelijk
werk
Wat en wie
maakt werk zinvol?
4.1. Inleiding
Wat
leert de praktijk over de werkbeleving
van beleidsambtenaren? In dit hoofdstuk
krijgt de theoretische verkenning van
work meaning uit het vorige hoofdstuk
een verdieping aan de hand van ervaringen
bij beleidsmedewerkers. Hoe verloopt
het proces van betekenisgeving (sensemaking)
bij de man of vrouw die dagelijks voor
de opgave staat om een publiek vraagstuk
aan te pakken? Hoe beleeft de ambtenaar
de ruimte waarin zijn of haar handelen,
ontstaat en beleid tot ontwikkeling
komt? Centraal staan de ervaring met
de interacties die het werk met zich
meebrengt, de rol van beelden en verhalen
over het werk en de wijze waarop men
in staat is tot ambachtelijke aanpassingen,
bijvoorbeeld bij de ontmoeting van verstoringen.
4.2. Sleutels van betekenis
In
paragraaf 3.4. is de betekenisverlening
aan werk als thema geïntroduceerd. Wrzesniewski,
Dutton en Debebe (2003) hebben aangetoond
dat twee typen factoren invloed uitoefenen,
namelijk
extrinsieke factoren (zoals
taakverscheidenheid, belang van de taken
en interactie met anderen: collega’s,
klanten, leidinggevenden of ondergeschikten)
en
intrinsieke factoren (zoals
de waarden die mensen aan hun werk ontlenen).
Ander onderzoek van Wrzesniewski, Cauley,
Rozin en Schwartz (1997) leerde dat
de dominantie van deze factoren samenhangt
met de vraag of mensen werk als een
baan zien (focus op financiële beloning),
als een carrière (focus op eigen vooruitgang)
of als een roeping (focus op zingeving).
Dit is relevant waar eerder de roeping
(Karssing, 2007, zie hoofdstuk 2) als
een drijfveer voor indiensttreding bij
de overheid naar voren kwam. In hoofdstuk
3 is de betekenisverlening aan werk
toegelicht aan de hand van het begrip
work meaning. Wrzesniewski (2003) meent
dat drie samenhangende aspecten hierbij
van belang zijn, te weten
job meaning
(wat betekenen activiteiten en taken),
role meaning (wat ontleen ik
aan de positie binnen de organisatie)
en self
meaning (wat leert
dit werk mij over mezelf). Het belang
van kennis over de betekenisverlening
heeft een waarde voor een werknemer,
maar Cartwright en Holmes (2006) hebben
aangetoond dat een ‘hoge’ work meaning
van werknemers kan leiden tot een verbetering
van de prestaties van de organisatie,
het behouden van belangrijke werknemer
Uit
de theoretische verkenningen komt naar
voren dat drie thema’s bij dit proces
van betekenisverlening de toon zetten.
Dit zijn de interacties die het werk
met zich meebrengt, de invloed van beeldvorming
over het werk op ambtenaren en de job
crafting oftewel de ambachtelijke omzetting
van de betekenisverlening: wat wil je
en wat doe je met wat je waarneemt?
Een toelichting op deze drie ‘sleutels’.
Sleutel
I: Interacties; de rol van gesprekken
Cartwright
en Holmes stellen dat de relatie tussen
de interne wereld van het individu en
de externe context van de werkplaats
een belangrijke voedingsbodem is voor
de work meaning. Werknemers vormen die
betekenis met behulp van drie relationele
vragen: a) waar behoor ik toe, b) hoe
verhoud ik mij tot anderen, en c) wat
is mijn bijdrage aan anderen? De signalen
hiervoor komen binnen in de vorm van
gedragingen en acties van collega’s,
klanten en leidinggevenden (Wrzesniewski
e.a., 2003). Mensen hebben de neiging
om deze signalen te interpreteren als
positief of negatief bedoeld was en
wat iemand bedoeld kan hebben met het
signaal. Quinn en Dutton (2005) geven
aan dat de conversaties die mensen op
hun werk hebben bepalend kunnen zijn
voor de prestaties van een organisatie.
Zij geven aan dat de verhalen die mensen
op het werk met elkaar delen worden
geïnterpreteerd. Deze interpretatie
komt volgens Quinn en Dutton voort uit
wat er letterlijk gezegd wordt en uit
het non verbale gedrag. De interpretaties
van conversaties hebben vervolgens een
invloed op het energieniveau van een
medewerker. Dit energieniveau bepaalt
vervolgens hoe iemand verder communiceert
en de moeite die mensen willen steken
in de activiteiten op hun werk. Door
de interacties die mensen hebben worden
situaties omgezet in taal, waardoor
de situatie concreet wordt. Wanneer
de situatie concreet is, is dit de basis
voor een handeling om met de situatie
om te gaan. Quinn en Dutton maken duidelijk
dat de interacties die mensen op hun
werk hebben bepalend zijn voor de interpretaties
van situaties en de inspanningen die
zij willen leveren voor de activiteiten
in hun werk. Hiermee kan de communicatieve
dimensie van de betekenisverlening worden
onderstreept. Aarts (2008) noemt de
toegekende waarde aan interacties wezenlijk
voor het vermogen strategisch te communiceren
in en vanuit organisatie. ‘Het gaat
om een voortdurend afstemmen tussen
wat extern en intern gebeurt, tussen
formele en informele communicatie, tussen
bedoelde boodschappen en onbedoelde
signalen, en vooral om de wijze waarop
deze zaken op elkaar inhaken’. Er is
sprake van een niet geheel onvrijwillige
aangelegenheid, stelt zij met verwijzing
naar onder meer Elias (1982: ‘Uit deze
vervlechting, uit de interdependentie
van mensen ontstaat een ordening van
heel specifieke aard, een ordening die
dwingender en sterker is dan de wil
en het verstand van de afzonderlijke
mensen die deze vervlechting vormen’.
Sleutel
II: Perceived prestige: beeldvorming
van de beeldvorming
Smidts, Pruyn en Van Riel (2001) wijzen
op de invloed van de gepercipieerde
percepties in de buitenwereld op de
identificatie van werknemers met de
organisatie. Wanneer een organisatie
bijvoorbeeld veelvuldig positief in
het nieuws komt, dan voelen de werknemers
zich trots en versterkt dit hun gevoel
van eigenwaarde. Zij zullen zich dan
meer verbonden voelen met de organisatie.
Het tegenovergestelde kan echter ook
het geval zijn. Aanhoudende negatieve
boodschappen kunnen deuken veroorzaken
die de interacties raken. Dit perceived
external prestige kan beïnvloed worden
door de meningen van referentiegroepen,
publiciteit, informatie die door de
organisatie zelf naar buiten wordt gebracht
en interne communicatie tussen medewerkers
over hoe de organisatie door buitenstaanders
wordt gezien. Hierbij gaat het om de
rol van vermeende en werkelijke verhalen
van journalisten en publieksgroepen
voor de beeldvorming over de overheid.
Dat maakt de vraag relevant hoe ambtenaren
zelf aankijken tegen de beeldvorming
en in het bijzonder de betekenis ervan
voor taak, baan en zelfbeeld aankijken.
Op grond van de veel aangehaalde vergelijking
overheid-bedrijfsleven kan daarbij een
functie worden verondersteld voor de
duiding van speciale categorieën. Het
perceived prestige of an external party
vraagt dan aandacht. We vinden hiervoor
aanwijzingen bij Ashforth en Mael (1989),
die wijzen op het fenomeen dat mensen
graag indelen in sociale categorieën.
Dat gebeurt enerzijds omdat dit helderheid
schept met betrekking tot de sociale
omgeving en anderzijds omdat dit het
individu helpt om zichzelf te kunnen
plaatsen in die sociale omgeving (sociale
identificatie). Ashforth en Mael stellen
verder dat mensen bij het indelen in
sociale categorieën vaak gebruik maken
van in groups en out groups. Alleen
al de aanwezigheid van een out group
zorgt er volgens Ashforth en Mael voor
dat mensen zich meer verbonden voelen
met de groep waar ze toebehoren. Elsbach
& Bhattacharya (2001) geven daarnaast
aan dat mensen het vaak makkelijker
vinden om aan te geven waar ze niet
toe behoren dan waar ze wel toebehoren.
Een cognitieve scheiding maken met betrekking
tot een groep waar je niet toebehoort
wordt door hen ook wel aangeduid als
disidentification. Elsbach & Bhattacharya
geven aan dat mensen vaak begrijpen
wie ze zijn door te omschrijven wat
ze niet zijn. In lijn met deze theorie
maken de ambtenaren dus een vergelijking
met het bedrijfsleven om voor zichzelf
duidelijk te maken wat het werken voor
de overheid voor hen betekent. Walsh
en Gordon (2008) ondersteunen dit door
te stellen dat wanneer mensen zich vergelijken
met out groups het voor hen zelf duidelijker
wordt wat er van hun verwacht wordt
en wat ze van anderen kunnen verwachten.
Naast
de externe beeldvorming kan ook een
interne pendant worden verondersteld:
welke rol spelen interne verwachtingen
over oordelen en beelden? Volgens Fuller,
Hester, Barnett, Frey, Relyea en Beu
(2006) is het vooral de gepercipieerde
status die betekenis geeft. Er is sprake
van perceived internal respect. Die
hangt samen met de zichtbaarheid van
de werknemer binnen de organisatie,
de waargenomen waardering en ontwikkelingsmogelijkheden
en de mogelijkheid om invloed uit te
oefenen op beslissingen die binnen de
organisatie worden genomen. Dit nodigt
uit ook het perceived internal prestige
te onderzoeken. Carmeli (2005) verbindt
op basis van onderzoek de betekenis
van ‘percepties van percepties’ aan
de mate van binding met een organisatie.
Affective commitment is in zijn waarneming
de hoogste vorm van binding die een
werknemer kan hebben met een organisatie;
werknemers met een sterke neiging op
dit punt blijven binnen een organisatie
omdat ze dat willen en niet omdat ze
dat moeten. Dit beïnvloedt vervolgens
de mate waarin werknemers gedrag vertonen
dat positief is voor de organisatie
en dat buiten hun formele functiebeschrijving
valt. Het perceived prestige dat werknemers
ervaren heeft dus een sterke invloed
op de mate van hechting van medewerkers
met een organisatie. Wat prikkelt is
de vraag hoever de invloed hiervan strekt:
is een sterk beeld ook een indicator
van voorgenomen handelen? Werknemers
percipiëren percepties en de betekenisverlening
doet ertoe. Voor henzelf, maar ook voor
de communicatie met anderen. Wat doet
iemand zodra betekenis wordt toegekend
aan interacties en beeldvorming? Dit
leidt naar de betekenis van de derde
sleutel in ons onderzoek: welke grenzen
komen in beeld en wat kan uit deze observaties
worden opgemaakt over de intenties om
denkbare veranderingen te concretiseren?
Sleutel
III: Job crafting: ambachtelijke aanpassing
Wrzesniewski en Dutton (2001) introduceerden
het begrip job crafting. Hiermee worden
de fysieke en cognitieve veranderingen
bedoeld die individuen maken binnen
de taak- of relationele grenzen van
hun werk. Dat is bijvoorbeeld aan de
orde bij verstoringen, ten positieve
en ten negatieve. De ‘ambachtelijk aanpassing’
komt tot uiting in cognities, taakuitoefening
c.q. aanpassingen en relationele instellingen.
Bij het veranderen van de taakgrenzen
kan het gaan om het veranderen van de
vorm of het aantal activiteiten dat
iemand uitvoert. Cognitieve veranderingen
hebben betrekking op hoe iemand de baan
ziet. Het veranderen van de relationele
grenzen kan betekenen dat iemand ingrepen
doet in de interacties binnen de baan.
Dat is een hybride proces: mensen kunnen
hun werk op een andere manier bekijken
doordat zij hier voor een deel een eigen
invulling aangeven. Dat is dus voor
persoon en organisatie van belang. Wzresniewski
en Dutton registreerden dat als job
crafting in lijn met de organisatiedoelen
gebeurt, het een positieve invloed kan
hebben op de prestaties van de organisatie.
Er kan dus een wisselwerking worden
verondersteld tussen de toegekende betekenissen
op grond van interacties en workmeaning
en daaraan te ontlenen aanpassingen
in het beoordelen van het werk. Mensen
zijn tot jobcrafting geneigd om drie
typen redenen (Wrzesniewski & Dutton,
2001): 1) controle houden over je werk,
2) verbinden met anderen die er voor
het werk toe doen en 3) een positief
zelfbeeld opbouwen, waardoor je zelf
lekker in je vel zit maar ook – eerder
– actie kan ondernemen als je een negatief
ervaren situatie wilt veranderen. In
het kader van onze probleemstelling
intrigeert de toegekende waarde aan
deze laatste drijfveer in hoge mate.
Volgens Lyons (2008) is voor een positief
zelfbeeld een drieeenheid verantwoordelijk:
de beschikbare cognitieve capaciteit,
het zelfbeeld, de waargenomen controle
en het open staan voor veranderingen.
Ambachtelijk aanpassen heeft een sterke
persoonlijke component, maar de rol
van de omgeving – directe interacties
en invloeden via beeldvorming – is evident.
Boonstra en Van Staveren (2007) wijzen
erop dat ‘denkomslagen’ in organisaties
die een sterke interactieve context
kennen – ‘waardecreërende systemen’
– het karakter van leerprocessen hebben.
‘Het gaat daarbij om een subjectieve
aanpak die in dialoog gestalte krijgt
(…) communiceren en organiseren vallen
samen’. We sporen in de job crafting
daarom ook de leerbehoeften op.
4.3. Onderzoeksvragen
De
centrale vraag in dit onderzoek luidt:
welke betekenis verlenen ambtenaren
aan hun werk en welke rol speelt communicatie
in dit proces? Om de centrale vraag
te kunnen onderzoeken zijn een aantal
deelvragen opgesteld, waarin de betekenis
van de genoemde ‘sleutels’ wordt onderzocht:
(1): Welke
invloed hebben de interacties die ambtenaren
gedurende hun werkzaamheden hebben op
de betekenis die zij aan hun werk verlenen?
(2): Wat
is de invloed van de gepercipieerde
beeldvorming op de betekenis die ambtenaren
aan hun werk verlenen?
(3): Welke
rol speelt job crafting (ambachtelijke
aanpassing) bij de betekenis die ambtenaren
aan hun werk verlenen?
In schema
4.1.
Figuur onderzoeksvragen
4.4.
Onderzoeksopzet
Vanwege het verkennende karakter van
de onderzoeksvragen heb ik gekozen voor
kwalitatief onderzoek in de vorm van
interviews. ‘Een interview kan worden
gezien als een gespreksvorm waarin de
interviewer zich bepaalt tot het stellen
van vragen over gedragingen, opvattingen,
houdingen en ervaringen ten aanzien
van bepaalde sociale verschijnselen,
aan één of meer deelnemers of geïnterviewden,
die zich voornamelijk beperken tot het
geven van antwoorden op die vragen’
(Boeije, 2005). Patton (1990) geeft
aan dat er bij kwalitatief onderzoek
meer op de percepties en gevoelens van
de geïnterviewde kan worden ingegaan
en beter persoonlijke belevingen worden
achterhaald dan met kwantitatief onderzoek
mogelijk is. Daarnaast geeft Patton
aan dat met kwalitatieve methoden meer
de diepte kan worden ingegaan en dat
er meer ruimte is om stil te staan bij
details. Binnen het onderzoek is een
keuze gemaakt voor het houden van semi-gestructureerde
interviews. Bij een semi-gestructureerd
interview zijn wel de onderwerpen bepaald
die aan bod moeten komen, maar staan
de vragen niet vast. Hierdoor kan ingespeeld
worden op de antwoorden van de geïnterviewde.
Voorafgaand aan de interviews is er
een globale vragenlijst opgesteld. De
leidraad van dit gesprek was om rijksambtenaren
over hun werk te laten vertellen. Onderwerpen
die hierbij aan bod kwamen waren: de
waardering van het werk, de beleving
van de interacties die ze gedurende
hun werkzaamheden hebben, het beeld
dat buitenstaanders van de overheid
hebben en communicatie van beleid. Daarbij
is gebruik gemaakt van de critical incident
techniek. ‘In general terms, the technique
is used to gather observations of human
behavior and to determine the competencies
required of members from a specific
profession of group’ (…) ‘For each event
mentioned, a predetermined set of questions
is asked about what exactly happened,
who were involved, and what the consequences
of the incident were. In the data analysis
phase, the incidents are used to identify
underlying structural patterns regarding
the strength and weaknesses of the internal
communication of the organization’.
(Zwijze & De Jong, 2005). In de interviews
is het begrip (ambtelijk) ‘sleutelmoment’
gebruikt, als focus voor het identificeren
van de omgang met (vermeende) kritiek
van de buitenwereld op (voorgenomen)werkzaamheden.
De veronderstelling luidt dat vanuit
een concrete gebeurtenis een gesprek
makkelijker tot stand komt dan vanuit
een abstracte onderzoeksvraag.
Voor
het onderzoek zijn 32 interviews gehouden.
De geïnterviewden waren allen werkzaam
binnen de Rijksoverheid. Bij de ministeries
is een verdeling tussen bestuursdepartementen
(focus op interacties met voorwaardenscheppende
taken) en vakdepartementen (specifieke
taakgebieden) nagestreefd. De geïnterviewden
waren werkzaam bij één van de volgende
ministeries: Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en Justitie (bestuursdepartementen)
en (voorheen) Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
en Verkeer en Waterstaat (vakdepartementen).
Voorts is onderscheid gemaakt tussen
ministeries en uitvoerende diensten
om de relevantie van het werken bij
bestuurs- en uitvoeringsgerichte onderdelen
te kunnen wegen. Voor de uitvoerende
diensten zijn medewerkers aangezocht
van de Dienst Justitiële Inrichtingen
(Justitie), de Inspectie Verkeer en
Waterstaat (Verkeer en Waterstaat),
de Belastingdienst (Financiën) en de
Voedsel en Warenautoriteit (Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit). Via een
mail werden contactpersonen benaderd
met de vraag vijf medewerkers voor te
stellen om mee te werken aan het onderzoek.
Om een beeld te krijgen van verschillende
groepen rijksambtenaren werd gevraagd
rekening te houden met twee criteria:
spreiding in leeftijd en spreiding in
aantal jaren ervaring binnen de organisatie.
Daarnaast werd de voorkeur gegeven aan
rijksambtenaren die een zelfstandige
verantwoordelijkheid hadden voor één
of meer beleidsdossier(s). Vervolgens
werd telefonisch of via de mail contact
gezocht met de personen die bereid waren
om mee te werken. De context werd hierbij
vaag gehouden om niet teveel sturing
te geven (‘onderzoek naar werkbeleving’).
Voor alle interviews werd afgesproken
op het werk van de geïnterviewde. Het
onderzoek vond plaats in de periode
februari – oktober 2009. Dit hoofdstuk
is gebaseerd op de uitkomsten van het
onderzoek en vooral de transcripties
van de interviews. Van de 32 interviews
die zijn gehouden, is bij 31 interviews
toestemming verleend om het gesprek
op te nemen op een recorder. De lengte
van de interviews varieerde van 35 tot
90 minuten. Na het afnemen van de interviews
zijn de gesprekken woordelijk uitgeschreven.
Vervolgens werden de interviews gecodeerd
aan de hand van een schema. Een aantal
interviews werd ook gecodeerd door een
tweede codeur om intersubjectiviteit
te waarborgen. Zie bijlage I voor het
onderzoeksprotocol en het codeerschema.
Tabel 4.1. vat de opzet samen (paragrafen
tussen haakjes).
Tabel 4.1. Schema onderzoek work
meaning
4.5.
Resultaten
Bij
de presentatie van de bevindingen komen
achtereenvolgens interacties, perceived
prestige, work meaning en jobcrafting
aan bod, de factoren uit het model in
figuur 4.1.
4.5.1.
Interacties
Na
duiding van de belangrijkste interacties
komt de waardering (positief en negatief)
aan bod.
4.5.1.1.
Belangrijkste interacties
De meest genoemde interacties tijdens
het werk zijn bij de ondervraagde rijksambtenaren
de contacten met collega’s. Sommigen
noemen als reden dat dit de personen
zijn waarmee ze het meest samen moeten
werken. Anderen geven aan dat ze het
soms fijn vinden om steun te vinden
of hun hart te luchten bij collega’s
wanneer ze in een moeilijke situatie
zitten. Als het er op aankomt, is de
collega bij de hand. Een inhoudelijke
betrokkenheid is daarbij niet per se
noodzakelijk, belangrijker is de beschikbaarheid
en de persoonlijke ‘klik’ als het er
op aankomt.
•• ”Ik kan het ook heel goed delen
met diegene waarmee ik heel nauw samenwerk.
En die kent die situatie ook, dan kan
je gewoon even je hart luchten, maar
we beuren elkaar dan ook wel weer op
van wij gaan gewoon door.”
•• “We zijn hier heel erg gewend om
maar weer met z’n allen te praten als
het lastig wordt.”
•• “Je hebt nu eenmaal collega’s waar
je het beter mee kunt vinden. Zelfde
universiteit, kennis uitwisselen.”
•• “Ik zie het hier echt wel als mijn
veilige thuisbasis, ik bedoel ik kan
hier mopperen en hier kan ik boos zijn
en hier mag ik roepen dat ik het even
niet meer weet maar ik dat ik dat niet
naar buiten kan doen, dus hier moet
een plek zijn en die mensen zijn er
dus.”
Vervolgens wordt de leidinggevende vaak
genoemd. Vaak is dit contact functioneel
om afstemming te bereiken over datgene
wat gedaan moet worden. Sommige respondenten
geven ook aan de waardering van hun
leidinggevende over hun werkzaamheden
belangrijk te vinden:
•• “Binnen de directie stem ik veel
af met mijn beleidsmanager, dat is het
teamhoofd en zij is inhoudelijk verantwoordelijk
voor het werk wat het team doet.”
In de derde plaats komt de directeur/een
MT aan bod. Ook hierbij speelt afstemming
van de werkzaamheden weer een belangrijke
rol. Enkele ondervraagden noemen de
steun van het hogere management belangrijk
bij beslissingen die veel consequenties
hebben voor anderen.
•• “Dus op een gegeven moment moet
het ook zo zijn dat je op tijd stukken
door kan krijgen, dus dat je MT goedkeuring
geeft maar ook als sparring partner
even kan meepraten; ik denk dat het
zo moet maar denk jij ook dat etcetera.”
Bij ministeries noemen de geïnterviewden
vaak de bewindspersoon (minister of
staatsecretaris) hun belangrijkste contact,
aangezien die de uiteindelijke beslissingen
neemt:
•• “Als de minister zegt ‘spring door
een hoepel’ dan springen we door een
hoepel.”
Een categorie die veel wordt genoemd
zijn interdepartementale relaties.
•• “Dat je daar dus heel veel tijd voor
moet uittrekken omdat mensen vanuit
verschillende ministeries een andere
achtergrond hebben en dus ook een heel
andere manier van denken.”
•• “Samenwerken met andere departementen
is onvermijdelijk natuurlijk. Maar dat
vraagt wel een lange adem.”
Externe relaties (c.q. publiek, burgers)
worden zelden spontaan als eerste genoemd.
Werk begint binnenshuis. De buitenwereld
is moeilijk te vatten. Veel contact
verloopt via koepels en andere bestuursorganen
in den lande:
•• “In Limburg zit een beetje afwachten
in de cultuur, in Gelderland was het
erg persoonsafhankelijk.”
•• “Nou in eerste instantie heb ik te
maken met een kenniscoöperatie, dat
is een samenwerkingsverband van scholen
en die proberen het contact met het
bedrijfsleven te leggen (…) soms ga
ik ook wel eens naar scholen toe maar
meestal heb ik daar geen tijd voor.”
4.5.1.2. Positieve interacties
Voor veel ambtenaren is het belangrijk
dat contacten snel resultaat genereren.
•• “Waar ik energie uithaal is als
ik zie dat iets e toe doet en als er
iets is wat ik van de minister moet
iets doen of er moet iets in de Kamer
en dat moet acuut voorbereid worden,
nou dat is belangrijk en dat moet gebeuren.”
•• “Waar ik bijvoorbeeld heel veel voldoening
uit kan halen zijn coachingsgesprekken,
omdat ik dan merk, dan ben je anderhalf
uur met iemand in gesprek en je ziet
gewoon echt een verschil tussen het
begin en het einde van een gesprek.”
Een aantal geïnterviewden geeft aan
het als positief te ervaren als ze verschillende
belangen samenbrengen. Hierbij gaat
het bijvoorbeeld om bijeenkomsten waarbij
verschillende partijen uit de branche
aanwezig zijn en deze partijen met elkaar
in gesprek gaan:
•• ”De eerste bijeenkomst georganiseerd
en daar allerlei partijen voor uitgenodigd
en dat was echt zo vreselijk leuk. Daar
zag je ook dat mensen met elkaar in
gesprek gaan, fietsenbond en de ouderenbond
met elkaar in gesprek gingen, die bleken
nog nooit met elkaar gesproken te hebben.”
•• “Dat is mooi. Dan is er een concept
hier intern geregeld en dan moet je
naar de directeuren om instemming te
vragen en kan het naar buiten toe. En
dan is er een maatschappelijke confrontatie,
dan komt het op de website, het wordt
naar maatschappelijke organisaties gestuurd
om te vragen wat vinden jullie van dit
beleid?”
De wens maatschappelijke bijdragen te
leveren komt in meerdere varianten naar
voren:
•• “Ja, dus dat je sowieso met je
werk afhankelijk bent van mensen daarmee
hangt samen dat je dus met ze moet samenwerken,
overleggen, een bepaald doel wilt bereiken,
ja dat je gezamenlijk probeert te bereiken
en daarin te sturen. Ja”.
Waardering is een volgende factor. Om
te beginnen van collega’s. Eén ambtenaar
noemt als voorbeeld een bijeenkomst
die een minister had georganiseerd voor
de medewerkers die de meeste Kamervragen
hadden beantwoord. Vervolgens ging de
minister in gesprek met hen:
•• “Ik bedoel je kan een bonus krijgen,
maar dit is veel leuker, wat zij doet
is dus vragen aan jou van wat vind je
ervan? (...) Door gewoon het gesprek
aan te gaan, gedurende drie kwartier
met een borrel aan het eind, dat zijn
de dingen waar je ook energie van krijgt.”
In contact blijven met de maatschappij
wordt in dit verband ook genoemd. Door
zelf langs te gaan bij de brancheorganisaties
of door voorlichtingen te geven over
hun onderwerp op scholen. Een dialoog
aangaan met de samenleving speelt hierbij
een belangrijke rol. Vaak halen beleidsambtenaren
hier ook weer input uit voor hun beleidsonderwerp:
•• “Ik merk dat ik gevoed wordt
door de dingen die om mij heen gebeuren.”
•• “Ik kan het
zelf wel belangrijk vinden, maar als
er geen weerklank heeft dan…nee”.
4.5.1.3. Negatieve interacties
Waar bij de positieve interacties het
zien van een resultaat een rol speelt,
is bij de negatieve interactie uitblijven
van het resultaat van belang. Vaak hangt
dit samen met strijdige belangen.
•• “Het verlengde
van bureaucratie is dus dat je minder
snel effecten merkt. Het duurt soms
vrij lang voordat je resultaten ziet
van wat wat je in gang zet.”
•• “Ja, bij sommige
ideeën die zijn al honderd keer
gedaan, dat hoef je niet te proberen,
nou dat werkt niet motiverend”.
Wanneer in een interactie een andere
partij een ander belang heeft en hierin
niet tegemoet wil komen verliezen veel
rijksambtenaren hun energie. Hierbij
worden veelvoorbeelden met brancheorganisaties
genoemd. Wantrouwen heerst nogal eens
bijde brancheorganisaties ten opzichte
van de overheid. Vooral een eenzijdig
negatievehouding blokkeert. Vooral als
de andere partij alleen maar de negatieve
kanten van een onderwerp kan zien, maar
zelf geen inhoudelijke bijdrage levert:
•• “Nou dat is
echt mijn energie killer als mensen
op de rem gaan staan en zeggen het kan
allemaal niet.”
•• “Nou ik liet duidelijk
merken dat ik daar niet zo blij mee
was. En ik merkte dat ook andere partijen
aan tafel het niet eens waren met deze
persoon dus dat sterkte mij weer”
•• Toen eigenlijk de hele
sector de kont tegen de krib gooide
en eigenlijk ook moeilijk aanspreekbaar
was, daar hadden we eigenlijk geen zin
meer in. Dan heb ik het gevoel dat ik
een beetje leeg gezogen wordt (…)
nou dan kom je op dat moment niet verder”.
Een complicerende factor die ook wordt
genoemd is als andere partijen (buiten
henzelf) tegenstrijdige belangen hebben.
Zij geven aan dat zij het lastig vinden
om deze belangen dan samen te brengen
om uiteindelijk gezamenlijk een doel
te bereiken. Eerder werd al aangegeven
dat situaties waarin waardering wordt
getoondvoor de werkzaamheden van de
ambtenaar als positief worden ervaren.
Omgekeerd kan het ook negatief uitpakken
als je het gevoel hebt niet gewaardeerd
te worden.
•• “Toen was er
een persoon en die trok het belang helemaal
in twijfel en dat ontnam mijn energie,
omdat ik dacht (...) we delen het risico
dat er iets moet gebeuren en je gaat
het in twijfel trekken?”
Veel respondenten noemen de bureaucratie
als grootste ergernis binnen de
organisatie. De interne communicatie
binnen de rijksoverheid wordt vaak als
slecht ervaren en hierdoor duurt het
lang voordat er besluiten worden genomen.
Enkelen geven echter aan dat de bureaucratie
niet alleen kenmerkend is voor de overheid,
maar dat het ook voorkomt in het bedrijfsleven
bij grote organisaties. De bureaucratie
ontneemt soms energie:
•• “Door de bureaucratische
processen die hier lopen kunnen zaken
met maatschappelijk belang zo vier weken
blijven liggen doordat ze toevallig
niet op de agenda kwamen in die vergadering”
4.5.2. Perceived prestige
In welke mate vraagt beeldvorming over
het werk aandacht van beleidsambtenaren?
4.5.2.1. Perceived external
prestige
Een groot deel van de ambtenaren neemt
waar dat buitenstaanders geen positief
beeld hebben van de overheid. De klassieke
(voor)oordelen over de overheid komen
naar voren, namelijk de bureaucratie,
inefficiëntie, logheid en langdurige
processen:
•• “Ik denk wel
dat mensen over het algemeen een beeld
van inefficiëntie hebben bij de
overheid. Als je ziet van wat zij kunnen
weten van de overheid, dan is het heel
vaak dat het heel lang duurt.”
Een enkele respondent geeft aan dat
buitenstaanders het vaak wel goed vinden
dat de overheid er is, aangezien de
overheid zich bezig houdt met maatschappelijk
relevante zaken:
•• “Nou ik denk
over het algemeen dat mensen over de
overheid redelijk positief denken in
de zin van die doen dingen die nodig
zijn.”
Het functioneren van de overheid wordt
volgens de ambtenaren alleen niet zo
goed beoordeeld. Voorkennis van taken
en rollen wordt ter nuancering aangevoerd:
•• “Ik denk dat
het heel erg verschilt. Ook gewoon wat
ze zelf net hebben meegemaakt en of
ze het ook zien als één
grote eenheid of verschillende onderdelen.
Ik bedoel als iemand net een afwijzing
heeft gekregen van een verblijfsvergunning
van zijn aanstaande vrouw en hij denkt
dat ligt aan Justitie of diegenen die
al weten dat er een verschil is tussen
IND en Justitie, die benaderen mij op
dat moment al anders.”
Volgens de ondervraagde medewerkers
spelen de media een grote rol bij de
beeldvorming over de overheid. Reden:
de overheid komt vooral in het nieuws
wanneer er dingen mis (kunnen) gaan:
•• “Nou de media
zitten er bovenop, want het is interessant
hè? Alles wat niet lukt is leuk”
Een aantal van hen geeft aan dat de
overheid door buitenstaanders vaak als
een ivoren toren wordt gezien. Er wordt
een grote afstand ervaren tussen de
overheid en de burger:
•• “Nee, ik denk
dat ze vinden dat we te traag zijn,
te log, een heleboel mensen waarvan
zij het idee hebben van wat doen die
eigenlijk allemaal?”
Tabel 4.2. Grapjes van beleidsambtenaren
over beleidsambtenaren :
Grapjes over het stereotype ambtenaar
komen velen tegen, binnens- en buitenshuis:
•• “Ik denk dat
bij iedereen wel het cliché naar
voren komt van een ambtenaar die lekker
zijn krantje zit te lezen. Een vriend
mij zegt in elk gesprek, nou succes
met die katern.”
•• “Een vriend van
mij die werkt in het bedrijfsleven en
er is een onderzoek gedaan naar de raamambtenaar.
Dus laatst ging mijn telefoon en dat
was die vriend van mij en die zei, zit
je weer uit het raam te kijken?”
•• “Mijn broer zegt
dat ik iedere dag een stropdas om heb
die ik zo tussen mijn bureaula kan stoppen
dat, als ik in slaap val, ik niet achterover
val.”
•• “Dus als ik vertel
dat ik ambtenaren flexibeler wil maken,
nou dan gaan mensen natuurlijk erg hard
giechelen van die stoffige ambtenaren
die ineens uit hun kamer moeten en ontheemd
aan het rondkijken zijn.”
Hoewel het beeld van de overheid en
de ambtenaar volgens de ondervraagden
vaak slecht is, wordt het werk van de
ambtenaar door buitenstaanders vaak
wel als relevant gezien. De meeste respondenten
geven aan positieve reacties te krijgen
als ze vertellen waar ze zich mee bezig
houden. Wanneer rijksambtenaren metbuitenstaanders
over hun werk praten, proberen ze dit
vaak zo concreet mogelijk temaken. Hiermee
helpen ze de buitenstaanders de relevantie
van hun werk te zien.
Omgekeerd geeft één medewerker
aan niet vaak over haar werk te vertellen,
omdathet vaak te abstract is:
•• “Nou ik merk
en dat komt ook omdat het een zodanig
abstract project is wat ik nu doe,dat
ik het er heel vaak maar bij laat zitten”
(...) Ja, soms heb ik ook wel eens het
gevoeldat je daarmee bevestigt dat het
allemaal heel vaag is wat je als ambtenaar
doet.”
Het onderwerp waar de ambtenaar zich
mee bezig houdt is ook van invloed op
het beeld van buitenstaanders. Het ministerie
van Justitie en de Dienst Justitiële
Inrichtingen hebben een spannend imago,
waardoor buitenstaanders nieuwsgierig
worden. Dit genereert bij de medewerkers
zelf ook een bepaalde trots:
•• “Als je op
een verjaardag bent is iedereen geïnteresseerd
in wat je doet, iedereen vindtdat leuk.
Iedereen heeft er ook een opvatting
over en iedereen heeft er ook een meningover
en iedereen is nieuwsgierig.”
De actualiteit speelt daarbij ook
een rol. Geïnterviewden zeggen
het leuk te vindendat de onderwerpen
waar zij zich mee bezig houden vaak
in de kranten terug te vinden zijn.
Op feestjes halen ze dan ook vaak voorbeelden
uit de actualiteit aanwanneer ze vertellen
over hun werk:
•• “Ik merk wel dat
mensen dat altijd wel interessant vinden,
omdat die bestrijding van diedierziektes
is wel iets waar veel mensen een beeld
bij hebben en dat is toch belangrijkdat
dat goed gebeurt.”
Beleidsambtenaren doen dus hun best
om hun werk voor anderen interessant
te maken en in de meeste gevallen slagen
zij hier ook in. Het werk belangwekkend
maken voor anderen heeft niet alleen
betrekking op het perceived external
prestige,maar is ook een essentieel
onderdeel van het werk van een beleidsmaker.
Veelambtenaren geven aan dat het belangrijk
is om draagvlak te creëren voor
eenbeleidsstuk. Dat begint met aandacht
voor het beleidsonderwerp:
•• “Dus hoe kan
je dan als je daar beleid op maakt dat
laten landen of dingen veranderen,bijvoorbeeld
als mensen zich daar niet eens mee bezig
houden of dat belangrijk is enwaarom
dat belangrijk is.”
Voor het verkrijgen van belangstelling
voor een beleidsonderwerp speelt de
actualiteit van het onderwerp weer een
rol. Daarnaast is het van belang of
mensenin hun directe omgeving met het
onderwerp te maken hebben. Wanneer dit
niet hetgeval is en het onderwerp niet
actueel is geven een aantal gesprekspartners
aan dathet lastig is om de toegevoegde
waarde van het beleidsstuk duidelijk
te maken aan demaatschappij.
•• “En dat kan
ertoe leiden dat stromingen in de maatschappij
sommige dingen nietbelangrijk vinden,
die je als ministerie wel belangrijk
vindt.”
•• “Over die communicatie
van de rapportages betreft, het blijft
gewoon heel erg lastig om te communiceren
dat het relevant is voor de consument.”
4.5.2.2. Perceived internal
prestige
Waardering voor het werk telt, en dat
begint bij collega’s.
•• “Ik denk dat
80% van de ambtenaren die je spreekt
zegt ik vind het belangrijk dat er een
maatschappelijk doel aan verbonden is
en ik denk dat dat het is wat ons verbindt
en dat dat ook mensen heel erg betrokken
maakt. En dat tast het arbeidsethos
niet aan”.
Eén persoon geeft aan dat ze
het gevoel had dat het onderwerp waar
zij mee bezig is, voor de minister niet
zo belangrijk was. Dit heeft vervolgens
een invloed op haar identificatie met
het ministerie:
•• “Nou weet je,
de taken die wij hebben, die zijn niet
echt BZK eigen en er zit ook niet heel
erg veel liefde van onze bewindspersoon
in. (...) Vandaar dat ik me waarschijnlijk
ook niet heel erg BZK’er voel
of zo.”
Daarnaast gaven veel ondervraagden aan
dat ze het belangrijk vinden om binnen
de organisatie gewaardeerd te worden
voor hun werk.
•• Als ze vragen kom
wat drinken en vertel eens hoe je dit
of dat hebt geregeld, nou dat zijn dingen
waar je ook energie van krijgt. Dus
natuurlijk complimentjes krijgen is
fijn”.
4.5.2.3. Perceived prestige
of an external party
Uit de interviews kwam naar voren dat
de beleidsmedewerkers niet alleen een
inschatting maken van het beeld van
buitenstaanders, maar dat zij zelf ook
op een bepaalde wijze aankijken tegen
andere partijen. Vooral de vergelijking
overheid – bedrijfsleven komt
dan naar voren.
•• “Nee, ja er
zijn altijd voor- en nadelen van een
overheid. Kijk van de andere kant je
hoort ook wel eens verhalen dat het
in het bedrijfsleven niet zo heel erg
veel beter is. En je bent toch wel met
maatschappelijke problemen bezig en
dat vind ik nog altijd leuker dan dat
je…weet ik veel, ingrediënten
voor verf aan het maken bent.”
•• “Wat ik heel leuk
vind aan werken bij de overheid is,
dat is mijn primaire drijfveer om bij
de overheid te willen werken, is dat
ik het idee heb dat de wereld een beetje
mooier kan maken. Ik wil heel graag
dienend aan de samenleving mijn werk
verrichten, dus ik zie mezelf ook niet
snel overstappen naar het bedrijfsleven
of zo.”
•• “Je realiseert
je: natuurlijk kunnen dingen anders,
overheid is ook af en toe gewoon echtwel
overheid met 100 keer toestemming vragen
en lange lijnen en niks kan snel, het
is niet dat je hier wat kan verzenden
en dat het morgen gedaan kan zijn. En
ik heb wel het idee dat dat in een commercieel
bedrijf wel kan maar dat weet ik ook
niet, want ik heb nooit dus in het bedrijfsleven
gezeten.”
Daarnaast komt de burger ook als categorie
naar voren – een massa die naar
hun idee een gebrek aan kennis hebben
over de overheid: hoe ze functioneert
of waar ze zich mee bezighoudt:
•• “Het is natuurlijk
een enorme illusie om te denken dat
de gemiddelde burger snapt hoe Den Haag
werkt en een ministerie, ja je hebt
er zoveel en je hebt zoveel ministers
en laat staan staatssecretarissen. Een
gemiddeld iemand, die een beetje ver
van Den Haag afstaat, die heeft geen
flauw idee.”
Naast het gebrek aan kennis over de
overheid noemt ook een deel dat de burger
geen goede maatschappelijke kennis bezit.
Vaak wordt aangegeven dat er door de
media een vertekend beeld wordt gegeven
van maatschappelijke zaken en dat dit
door de burger wordt overgenomen:
•• “Dus er is
een hele grote spagaat van wat de burger
vindt en hoe het in de werkelijkheid
is.”
Een deel van de ambtenaren geeft aan
dat in de loop der jaren burgers kritischer
zijn geworden ten opzichte van de overheid.
Zij geven aan dat de burger veel vaker
zijn mening wil geven over maatschappelijke
zaken dan vroeger. Ook geven respondenten
aan dat veel burgers de overheid pas
benaderen als er iets mis is en dat
er daardoor een negatief beeld ontstaat
van de overheid:
•• “Nou dat is
op zich goed, dat de burger in elk geval
veel meer veeleisend is geworden ten
opzichte van de overheid, alleen het
slaat vaak door. De overheid wordt voornamelijk
wanneer mensen het niet zint benaderd
en dan kom je als overheid eigenlijk
altijd op achterstand te staan, van
ik vind dat je het niet goed doet.”
4.5.3. Work meaning
Waartoe leiden de toegekende betekenissen
over interacties en interne en externe
beelden van beelden van anderen? Wat
zeggen de duidingen van interacties
en beeldvorming per saldo over de workmeaning
van de beleidsambtenaar bij de rijksoverheid?
4.5.3.1. Jobmeaning (de overheid
in beeld)
Er zijn maar weinig geïnterviewden
die expliciet aangeven dat het beeld
van
buitenstaanders van de overheid opweegt
tegen invloed heeft op de betekenis
die zij zelf aan hun werk geven. Het
werk doet er immers toe:
•• “Of de overheid
nou een positief of negatief imago heeft,
ik ben trots dat ik een bijdrage kan
leveren aan deze maatschappij en als
we een negatieve ervaring hebben dan
denk ik er is nog veel werk aan de winkel
en als we een positieve ervaring hebben
dan denk ik er is nog steeds veel werk
aan de winkel.”
Anderen noemen negatieve beelden
vooral een hinderlijke bijkomstigheid.
Zij praten dan over het beeld van de
overheid dat in de media naar voren
komt, in het bijzonder bij mensen die
niet tot de inner circle behoren: collega’s,
vrienden en familie:
•• “Uiteindelijk zeggen
we allemaal dat we het doen voor de
maatschappij en als de maatschappij
ons iedere keer een smak om de oren
geeft en zegt nee weer niet, nou op
een gegeven moment heb je wel eens zoiets
kan ik me voorstellen, dat heb ik ook
wel eens, pff het kan ook nooit goed
zijn hè?”
De behoefte aan zichtbaarheid van relevantie
is duidelijk. Welke bijdrage moet de
overheid leveren:
•• “Als je maar iets
kan doen wat door de buitenwereld maar
een beetje opgemerkt wordt.”
4.5.3.2. Rolemeaning (aanpak
van taken)
Het is lastiger om over de overheid
als geheel te spreken dan over de taken
en rollen:
•• “De verkeersveiligheid
kunnen ze zich helemaal niks bij voorstellen.
En dan vertel ik dus over de APK, de
kentekens, motorfietsen en dan over
alcohol en het rijbewijs. (...) Dus
dat maakt het heel concreet en concreet
is voor heel veel mensen toch ook wel
weer leuk.”
Het onderscheid met de politiek doet
er ook toe. Hun rol is anders…Bij
de houding ten opzichte van de politiek
is sprake van twee groepen. De ene groep
geeft aan dat de overheid teveel reageert
op de publieke opinie. Vervolgens moeten
er vanuit de politiek maatregelen worden
doorgevoerd, die de medewerkers naar
hun mening afhoudt van wezenlijke zaken:
•• “Ja, je wordt
er toch ingezogen en wij hebben nog
wel zoiets van: die mensen hebben daar
potverdorie helemaal geen verstand van,
die roepen maar wat, maar je ziet dan
wel waar het toe leidt via de media
en de Kamervragen, want de Kamervragenkomen
heel vaak uit de media voort. En vervolgens
kunnen wij hier die vragen gaan beantwoorden.”
De andere groep ondervraagden meent
dat de politiek meer moet kijken naar
wat er in de maatschappij leeft. Deze
groep heeft te maken met maatregelen
die door de politiek worden besloten,
maar waarvan zij zien dat deze in de
praktijk niet werken:
•• “Vaak heeft
de politicus die de vraag heeft gesteld
geen idee hoe het er eigenlijk aan toe
gaat. Die heeft ergens iets horen luiden,
maar stelt dan vragen waarvan ik denk
van nou volgens mij moet je je maar
eens verdiepen in het werk voordat je
die vragen überhaupt gaat stellen.”
Een scherpe rolaftekening is nodig,
en een belangrijke kwaliteit is dan
om zo objectief mogelijk te blijven
en o.a. verschillende partijen te raadplegen.
•• “Dat is de
grote opdracht van ambtenaren: zo objectief
mogelijk je bewindspersoon adviseren.”
Naast de objectiviteit geven meerdere
ondervraagden aan dat ze ook rekening
moeten houden met de wijze waarop de
minister zich presenteert.
Een beleidsmedewerker werkzaam bij een
ministerie geeft aan dat het dus niet
alleen om de inhoudelijke advisering
gaat, maar ook om de toonzetting van
een beleidsstuk:
•• “En dan is
het zaak om in een niet al te lange
brief neer te zetten wat het standpunt
is van de minister, wat ze ervan vindt
en met de toonzetting die daarbij past
van is het positief, is het niet positief,
is ze gematigd enthousiast, wat straalt
het uit. Dus het is niet alleen technisch,
de inhoudelijke boodschap, maar ook
de manier waarop je het brengt en past
dat bij haar.”
4.5.3.3. Selfmeaning (het eigen
aandeel)
De eigen bijdrage aan de samenleving
komt ook hier naar voren:
•• “Nou het belangrijkste
is dat ik graag de wereld een beetje
mooier wil maken. Dat geeft mij nog
steeds de energie”.
Het hebben van leuke collega’s
wordt gezien als een belangrijk aspect
van hun baan. Steun vinden bij collega’s
of je hart luchten in moeilijke situaties
helpt harde beelden te verzachten. Vaak
heffen deze positieve interacties de
negatieve interacties weer een beetje
op, waardoor er voldoende energie overblijft
om de werkzaamheden verder op te pakken:
•• “Dus je moet
niet teveel situaties hebben die alleen
maar energie vragen en die situaties
zijn er wel geweest. Dus dan heb je
af en toe ook echt nodig dat iemand
tegen je zegt van nou het gaat goed.”
Waardering speelt een belangrijke rol
bij (positieve) interacties en dit komt
in de work meaning tot uiting. Dit kan
zowel waardering van binnen de organisatie
zijn als waardering van externe partijen:
•• “Ja, dat werkt
voor mij wel heel erg als een katalysator.
Dat is wel heel erg stimulerend, van
nou dat streelt je ego wel als ambtenaar.”
•• “Ja, ik word altijd
door iedereen wel heel hard gepest over
het ambtenaarschap en ik probeer mensen
er wel van te overtuigen dat er wel
heel veel mensen aan het werk heel hard
aan het werk zijn, en er zitten ook
mensen tussen, echt het klassieke type
ambtenaar, maar ik neem aan in het bedrijfsleven
ook types hebt die nou ja…(…)mijn
vriendinnen die allemaal advocaat of
wat dan ook zijn verdienen een godsvermogen
maar die werken er ook tachtig uur voor
en in het weekend. Hier heb je gewoon
een mooi salaris met prettig werktijden,
een goede werkgever die een hoop secundaire
arbeidsvoorwaarden geeft en een hoop
verlof”.
Affiniteit met het onderwerp ligt
in het verlengde hiervan. Voor veel
rijksambtenaren geldt dat de waarden
waar het ministerie of de uitvoerende
dienst voor staat in lijnmoeten liggen
met persoonlijke waarden:
•• “Ik zou niet naar
Defensie gaan bijvoorbeeld of... er
zijn een aantal dossiers waarvan ikdenk
van nee dat past niet. (...) Dus in
die zin is het onderwerp en het ministerie
wel vanbelang.”
•• “Justitie heeft
wat dat betreft voor mij iets, dan denk
ik: ja rechtsstaat. (...) Waar Justitievoor
staat daar sta ik achter, daar werk
ik graag aan mee.”
Weten waartoe wat je doet leidt,
en ook wie er wat mee opschiet vinden
diverse
gesprekspartners een betekenisvolle
zaak. Wie werkzaam is bij een uitvoerende
dienst geeft dit ook expliciet aan.
Hiermee bedoelen ze dat ze dicht bij
de maatschappij staan en zichtbare resultaten
boeken:
•• “Ik vind het ook
nog steeds heel erg leuk om dicht bij
de uitvoerende kant te zitten, want
het geeft gewoon altijd weer een bepaalde
dynamiek.”
•• Het leukste is als iets
blijvend effect heeft, maar dat weet
je niet altijd”.
Er zijn ook ondervraagden die aangeven
dat ze graag direct voor de minister
werken. Wanneer ze iets moeten voorbereiden
voor de minister krijgen ze hier meestal
veel energie van:
•• “En waar ik energie
uit haal is als ik zie dat het er toe
doet en als er iets is van de minister
moet iets doen of er moet iets in de
Kamer en dat moet acuut voorbereid worden,
nou dat is belangrijk en dat moet gebeuren.”
•• “Ik wil ook een
nuttige bijdrage leveren en nu realiseer
ik me dat één van de dingen
die ik in mijn werk gewoon goed moet
doen is iedere keer scherp krijgen van
wat is nou die nuttige bijdrage en dat
is ook onderdeel van mijn werk om dat
te kunnen doen.”
4.5.4. Job crafting: ambachtelijk
aanpassen
Hoe verloopt het identificeren van de
vormen van job crafting – de fysieke
en
cognitieve veranderingen die individuen
maken binnen de taak- of relationele
grenzen van hun werk?
4.5.4.1. Cognitieve crafting
(denken over de overheid)
Veel ambtenaren noemen het duiden
van het maatschappelijk belang van hun
functie meer nog dan van de overheid.
Wanneer dit belang van hun werk niet
direct zichtbaaris, zoek je het op:
•• “Ik weet niet of
je wel eens dat voorbeeld hebt gehoord
dat er een schoonmaker werktin een grote
fabriek en dat mensen dan vragen wat
doe jij hier nou, nou ik help demensen
hier om een goede auto te produceren,
weet je wel? Nou dat gevoel. Dat jemeehelpt
om de veiligheid te waarborgen. Dat
vind ik wel belangrijk.”
•• “Als je met iets
bezig bent, een onderwerp, en dan toch
proberen er iets van te maken,dus de
maatschappelijke relevantie daarvan
te ontdekken en om te kijken of je dan
eenbijdrage kunt leveren om het openbaar
bestuur beter te laten functioneren.”
Het leggen van causale relaties
(en daarmee concretiseren) is daarbij
een van demogelijkheden:
•• “Dan zeg ik vergeet
niet dat ik als Nederlands staatsburger
ook met de overheid temaken heb. (...)
En jij en ik krijgen niet uitgelegd
dat een bouwvergunning zes maandenkan
duren, met andere woorden, stel je bent
bakker en je moet brood leveren dan
besteljij meel en dan ga je zeggen ja
het graan moet eerst gezaaid worden
en zo.”
•• “Maar dan moeten
ze eerst ophouden met zeiken. Dat we
gewoon denken van wehebben overheid,
een relatief gezien klein, niet corrupt,
best wel efficiënt, we hebben eenvan
de beste verzorgingsstaten van de wereld,
ergens doen we het dus best wel goed”.
Vergelijken met het bedrijfsleven
helpt dan ook, vooral als je kunt laten
zien dat er inhet bedrijfsleven ook
wel eens wat mis gaat. Door een ‘benchmark’
te maken met hetbedrijfsleven ervaren
sommigen hun eigen werk als meer zinvol.
Veel ambtenarenverdedigen zich ook voor
(het werken voor) de overheid:
•• “Ja, er zijn altijd
voor en nadelen van de overheid. Kijk
van de andere kant je hoort ookwel eens
verhalen dat het in het bedrijfsleven
niet zo heel erg veel beter is.”
•• “En soms heb ik
wel eens wat last van de bureaucratie
waarin we werken, maardat heeft niet
zozeer met het ambtenaarschap te maken
want mijn vrouw diewerkt in een bedrijf
waar 120.000 mensen werken en dat is
net zo bureaucratisch,nog bureaucratischer
dan waar ik werk. Dus het heeft niet
te maken of je bij hetbedrijfsleven
werkt of bij de overheid maar het heeft
wel te maken dat je bij een groteorganisatie
werkt.”
•• “Ja, omdat je iets
doet wat. het is volgens mij veel moeilijker
dan het bedrijfslevenomdat je met veel
meer belangen tegelijkertijd te maken
hebt en op de een of andere manier moet
je die toch met elkaar verenigen. Bij
het bedrijfsleven ga je voor het product
dat je maakt en ga je voor winst maken,
dat is je focus. En dat vind ik totaal
niet interessant. En alleen als je ambtenaar
bent kun je er iets aan veranderen.
Het is het enige vak waarin je maatschappelijk
iets kunt veranderen. In alle andere
vakken ben je gewoon onderdeel van de
maatschappij en je kunt erover klagen
maar je verandert zelf helemaal niks.”
•• “En ik vind ook
dat, mijn vrouw is daar nog best wel
vaak jaloers op, als het gaat om de
secundaire voorwaarden dan zijn er ongelooflijk
veel mogelijkheden, ik ben bijvoorbeeld
in Rome geweest voor mijn werk en als
je ziet wat ze in mij investeren als
manager in opleidingen en zo nou dat
is gewoon, kunnen ze echt een puntje
aan zuigen in het bedrijfsleven. Daar
kunnen ze niet tegen op. Zij krijgen
weliswaar een dikke leasebak en een
laptop van de zaak, dus vooral die financiële
zaken dat is allemaal uitstekend geregeld
daar, niets aan te klagen maar het ontbreekt
vooral aan het investeren in de ontwikkeling
van mensen.”
Besef van de ambtelijke positie
speelt voor velen een duidelijke rol:
•• “De burger heeft
de Kamer gekozen dus we mogen uitgaan
van dat datgene wat de minister en de
Kamer doet. En als de burger tegen mij
zegt ik wil A en de minister ik wil
B dan is het B want de minister maakt
de afweging en die is ook ingehuurd
om dat besluit te nemen en de burgermening
telt wel maar die kiest de Kamer en
de Kamer bepaalt wat ze doet met wat
de regering zegt (…) Als ik het
daar niet mee eens ben, jammer dan voor
mij, dan moet je geen ambtenaar worden”
Maar ook kan een weerzin blijven
hangen. Je mort wat:
•• “Ja, zo’n
moment denk ik wel eens: jongens kom
op. Ik ben heel resultaatgericht en
ik houd er ook van om daar hele duidelijke
afspraken over te maken. En dat lukt
niet altijd hier”.
4.5.4.2. Taak crafting (taakuitoefening)
‘Ruimte nemen’ komt in diverse
toonaarden naar voren:
•• “Je kunt niet
zonder een krachtenveldanalyse of weten
wie hoe ergens in zit”.
•• “Ik kan me voorstellen
dat dit voor nieuwe medewerkers lastig
is. Want dan verwacht je misschien dat
er een stem van boven klinkt die zegt
hoe iets moet gebeuren. Ik ben er achter
gekomen dat een van de dingen die ik
moet doen is iedere keer scherp krijgen
van wat is nou die nuttige bijdrage
en wat voeg ik aan wie of wat toe”.
•• “Ik krijg heel
veel vrijheid in het hoe en om te onderzoeken
wat ik leuk vind qua aanpak”.
•• “Persoonlijk krediet,
het is allemaal persoonlijk krediet”.
De rol van de politiek als opdrachtgever
komt in vrijwel alle gesprekken aan
bod. De kijk die ambtenaren op de politiek
ontwikkeld hebben is een indicator voor
de manier waarop iemand in staat is
om met een ambtelijke positie om te
gaan. Speel het spel mee, klinkt dan
als boodschap door:
•• “Ik noem het
ook echt politiek spel, want dat is
het ook een beetje. Ik beschouw het
als een spel, ik neem het niet te serieus,
dat moet je ook niet doen want dan wordt
je niet gelukkig in onze omgeving. Want
ja je verliest ook wel eens en als je
dan het spel heel serieus neemt, dan
kun je daar een slecht gevoel aan overhouden
en dat probeer je te voorkomen.”
•• “Werken aan de
samenleving vind ik echt belangrijk
maar het politieke spel vind ik echt
leuk, daar geniet ik van. En ik ga ook
wel eens gewoon naar een Kamerdebat
omdat ik dat leuk vind”.
•• “Het is wel echt
een spel geworden tussen de Tweede Kamer,
de bestuurders van de brancheorganisaties
en het ministerie, de top van het ministerie
en. nou dan wordt het heel lastig om
het uit te leggen aan je buurman, je
moeder, je vader, noem het maar op.”
•• “Je moet ook in
de gaten blijven houden, wat is nou
het spelletje dat hier wordt gespeeld?
Wat is het politieke spel? Wat zijn
de belangen van mensen?”
Het spel moet meegespeeld worden, en
het heeft geen zin om op de stoel van
de politicus, de uiteindelijke beslisser
te gaan zitten. Ken je rol en de spelregels,
het ambtelijk besef ten voeten uit:
•• “Er worden
heel vaak keuzes gemaakt waarvan je
denkt, hoe kunnen zij het bedenken?
(...) Nou dat kun je één
keer roepen, dat kun je twee keer roepen
en dan moet je draaien. Dan moet je
denken, okay, dat is dan de realiteit.”
•• “Wij weten ook
van, de politiek vindt nu de administratieve
lastenverlichting heel erg belangrijk,
maar die ondernemer die zegt dat maakt
niet uit als ik wat meer lasten heb
als ik maar een goede dienstverlening
heb en op een schip terecht kan en dan
wil ik nog wel een aantal formuliertjes
extra invullen. Dus de Kamer weet ook
niet goed wat de sector of wat de maatschappij
wil en dat weten wij wel.””
•• “Je probeert je
ambtelijke en politieke leiding uit
de wind te houden. Dat is onze taak”.
Voor sommige rijksambtenaren levert
de crafting op basis van de taak een
bijdrage aan hun persoonlijke ontwikkeling.
Eén van hen gaf ook aan extra
taken op te pakken waarbij ze sneller
resultaat kon zien dan bij haar reguliere
beleidswerk. Hierbij geven extra taken
c.q. afwisseling zoeken weer energie
om bezig te gaan met formele taken:
•• “En ik merk nu
dat ik heel blij ben met de afwisseling
die ik nu heb, want ik heb dat project
eigenlijk als hoofdtaak, maar daarnaast
ook andere dingen waarvan je het einde
in zicht ziet.”
We zien hier ook de relevantie voor
het type organisatie als variabele naar
voren komen. Mensen kiezen bewust voor
hun plaats in de (beleids)ketens:
•• “Toen ik bij
de gemeente werkte toen dacht ik op
een gegeven moment, ja ik vind het wel
leuk om eens een keer aan het begin
van de keten van het Rijk te staan.
Want de gemeente heeft heel vaak afgeleid
beleid, dus we bedenken hier in Den
Haag iets en uiteindelijk gaan we dat
uitvoeren en daar kwamen heel vaak dingen
voorbij waarvan ik dacht, wie heeft
dát bedacht? (...) Nou toen dacht
ik dan ga ik eens een keer aan het begin
van de keten staan om eens gewoon te
kijken of het me lukt om iets uitvoerbaars
te maken.”
•• “Voor mij was dat
een reden om naar een uitvoeringsorganisatie
te gaan. Om te denken ik moet zelf ook
een keer gaan waarmaken van wat ik altijd
heb geroepen, namelijk het uitvoeren.
Het uitvoeren is belangrijker dan abstracte
beleidsplannen maken, je kunt plannen
maken wat je wilt maar als de uitvoering
het niet doet gebeurt er niks. En daarom
ben ik overgestapt”.
Loyaliteit voedt verantwoordelijkheid,
komt nadrukkelijk naar voren:
•• “De baan is
wat ik er van maak, als ik ga zitten
wachten achter mijn bureau en denk:
ik wacht wel tot er iets leuks op me
afkomt, ja dan wordt het niks en dan
is het niet leuk.”
•• “Als die sector
niet wil en boos wordt (…) ja
daar ben ik wel eens moedeloos van en
daarna ook iedere keer weer bellen van
dat gaat niet…ja…dan moet
ik me echt bij elkaar rapen en denken:
welke rol heb ik, welke rol hebben zij,
kan ik er wat aan doen, want ik voel
me wel verantwoordelijk voor dingen
waar ik misschien helemaal niet voor
verantwoordelijk ben en dat zijn dingen
waar ik geen energie van krijg, daar
word ik doodmoe van”.
Sommige rijksambtenaren geven aan dat
het beeld van buitenstaanders een extra
stimulans voor hen is om foute of onvolledige
beelden tegen te gaan. Dit doen ze door
zelf harder te gaan werken of door zich
anders op te stellen in de externe contacten:
•• “Ja, bijvoorbeeld
als ik gebeld wordt door iemand die
van het kastje naar de muur is gestuurd,
dat ik dan zeg van kom op zeg, ik ga
zelf wel even kijken wie u moet hebben.
Dus als ik contact heb met buiten dan
denk ik wel: dit bevestigt natuurlijk
alleen maar dat beeld. En ja, dat is
ook niet goed, dus ga ik kijken of het
anders kan.”
Maar evengoed klinkt de relativering:
•• “Die beelden
zijn er ook niet voor niets. Ik merk
het ook wel als er iets onverwachts
gebeurt en ik denk oh en dan moet ik
om mezelf lachen, alsof ik het ooit
wel onder controle had. Wat een idioot
idee. Maar dat is vaak wat van ambtenaren
wordt verwacht. Dat ze hun minister
uit de wind houden en zorgen dat alles
exact beheersbaar en controleerbaar
verloopt. Dat kan helemaal niet. De
maatschappij is niet onder controle
dus laat staan dat de overheid daar
controle op kan uitoefenen. En dat vinden
mensen wel weer grappig als je dat met
voorbeelden kunt benoemen”.
•• “Ja zeg: ‘Wow’
verwacht ik ook weer niet”.
Opschalen is een optie: een aantal ambtenaren
geeft aan hun werkzaamheden
over te dragen aan iemand anders als
een bepaalde situatie te ingewikkeld
wordt. Dit kan aan een collega zijn
of aan een leidinggevende. Die heeft
dan meer status of ervaring waarop men
terug kunnen vallen.
•• “Soms kunnen
mensen best statusgevoelig zijn dus
als mijn directeur contact opneemt met
iemand en zegt van joh, ik wil je even
iets voorhouden en een medewerker van
mij die wil met je praten, wat vind
je ervan dan komt dat anders binnen
dan als ik bijvoorbeeld rechtstreeks
een medewerker benader en zeg ik wil
dit eens met je afstemmen”.
•• “Als ik vind dat
de ander gewoon geen gelijk heeft, dat
hij het gewoon niet snapt, dan wil ik
wel eens kijken dat zet ik bijvoorbeeld
mijn afdelingshoofd in omdat die sterker
is dan zijn afdelingshoofd”.
Een zekere mate van onrust moet kunnen:
•• “Het is wel een
beetje raar product: gevangeniswezen.
Ik vond het heel spannend maar ik vind
het ook eng. Ik vind de bezoeken die
je doet heel gaaf, maar ik ben ook wel
heel blij als ik weer gewoon buiten
sta. Dus het is een beetje een haat-liefdeverhouding.
Ik werk hier vijf jaar, dus ik denk
dat dat ook wel een indicatie geeft
van hoe je er zelf in staat”.
4.5.4.3. Relationele crafting
(communicatief handelen)
Een deel van de rijksambtenaren geeft
aan moeizame interacties te vermijden:
•• ”Nou ja bij
dat soort overleggen waarbij ik verwacht
dat er allemaal problemen op tafel worden
gelegd die vermijd ik wel eens een beetje.”
In informele situaties kan het ook helpen
te ridiculiseren:
•• “Gewoon die
stereotype beelden wat uitvergroten
zo van, druk weekend gehad maar gelukkig
ben ik ambtenaar en kan ik de hele week
bijkomen van het drukke weekend.”
Een ander deel van de rijksambtenaren
kiest er in moeizame interacties voor
om de confrontatie aan te gaan. Dit
kan in de vorm van een terugkoppeling
geven aan de minister als ze het niet
eens zijn met een besluit. Maar dit
kan ook plaatsvinden bij een moeizame
interactie met een brancheorganisatie.
Wie voor deze strategie kiest vindt
het belangrijk om contact te houden
met de andere partij:
•• “De enige manier
is toch om constant met elkaar in contact
te treden, dus niet dat je denkt van
daar wil ik niets mee te maken hebben,
want dat gaat toch niet, maar wel dat
opzoeken.”
Er zijn ook ambtenaren die met betrekking
tot de minister ervoor kiezen om in
eerste instantie een terugkoppeling
te geven, maar uiteindelijk toch overstag
gaan. Zij geven hierbij aan dat je uiteindelijk
toch loyaal moet zijn naar je minister.
Wanneer de beleidsmedewerkers ervoor
kiezen om de confrontatie aan te gaan
met brancheorganisaties is er een aantal
tactieken, dat ze gebruiken. Namelijk:
aandacht geven aan de relatie, benoemen
van de weerstand en zoeken naar een
gemeenschappelijk belang. Met aandacht
geven aan de relatie wordt bedoeld dat
er eerst gewerkt wordt aan een goede
relatie met de andere partij om vervolgens
een functioneel doel te bereiken. Dit
werken aan de relatie betekent voor
veel ambtenaren dat ze het belangrijk
vinden om vroegtijdig verschillende
partijen te betrekken bij het beleidsproces.
•• “Ik heb er
bewust voor gekozen om de strategie
te beginnen met een conceptverhaal,
niet een open bijeenkomst van laten
we allemaal maar eens wat roepen, maar
wel zeggen die is onze insteek, schiet
er asjeblieft op en als je helemaal
niks aanspreekt ook prima maar ik hou
er niet van nou ja roept u maar”.
•• “Gewoon het feit
dat je mensen betrekt, dat mensen zich
serieus genomen voelen, dat je terugkoppelt,
dat je mensen warm houdt... Ik denk
dat als de relatie goed is dan komt
de inhoud vanzelf wel”.
Ook kan het betekenen dat de rijksambtenaren
soms op een aantal punten iets
moeten inleveren om uiteindelijk een
hoger doel te behalen:
•• “Je moet altijd
wat inleveren. Het poldermodel is een
typisch Nederlandse uitvinding, maar
het is de enige manier waarop je met
mensen samen kunt leven. Als iedereen
maar zijn eigen verhaal vasthoudt, ja
dan heb je ook geen gesprek.”
Een enkele ambtenaar geeft aan de weerstand
van de andere partij te benoemen. Het
doel hiervan is om openheid te creëren,
waardoor de ambtenaar ook inzicht krijgt
in de belangen van een andere partij.
Deze tactiek wordt overigens niet alleen
gebruikt in moeizame interacties met
brancheorganisaties, maar ook in moeizame
interacties met collega’s:
•• “Terwijl ik
zoiets heb van als ik merk dat er geen
energie in een gesprek zit, dan moet
je het zo snel mogelijk bespreekbaar
maken, van hoe is het voor jou en voor
jou, ok.”
Veel geïnterviewden geven aan in
moeizame interacties te zoeken naar
een
gemeenschappelijk belang. Ze peilen
naar eigen zeggen bij voorkeur eerst
het belang van de andere partij en proberen
hierop in te spelen.
•• “Je moet gewoon
benadrukken wat de gezamenlijke kansen
zijn en proberen die angsten die erachter
zitten te ontkrachten.”
Dat kan betekenen dat je verbindingen
legt die anderen niet zien:
•• “Door de bureaucratische
processen die hier lopen kunnen zaken
met maatschappelijk belang zo vier weken
blijven liggen doordat ze toevallig
niet in de agenda kwamen in die vergadering.”
•• “De Partij van
de Dieren bijvoorbeeld praat heel vaak
over dezelfde dingen en probeert de
minister ook wel uit te lokken en dat
is ook goed voor het debat. Dus je merkt
dat we heel vaak technische antwoorden
geven, dus heel erg feitelijk. (...)
Dat je puur en alleen antwoord geeft
op de vraag en alles vermijdt wat tot
vragen kan leiden. En het is ook de
vraag of je daar niet wat stelliger
in kunt zijn zodat je ook een boodschap
hebt richting de Kamer en dat je in
die zin wel eens aan kunt geven wat
je standpunten zijn en dat is wel eens
lastig.”
We zien op dit punt ook de grote betekenis
van het vinden van interne relationele
steun van collega’s. Dit kan zijn
om hun hart te luchten, maar ook om
advies te vragen over een bepaalde situatie.
Er zijn ook rijksambtenaren die aangeven
bondgenoten te zoeken in het geval van
moeizame interacties. Ze zoeken dan
mensen binnen de organisatie die een
zelfde mening toegedaan zijn als zijzelf
en proberen zo sterker te staan tegenover
de andere partij:
•• “Ja, meestal
zoek ik inderdaad mensen die er wel
open voor staan en daar ga ik dan een
keertje mee van gedachten wisselen van
goh hoe zie jij dat dan en wat zijn
daar de voordelen van en soms vraag
ik dat wel eens, van hoe zou jij dat
dan willen verkopen aan je collega’s?”
•• “Ja, ik zoek altijd
bondgenoten, managers of inspecteurs,
mensen die er wel open voor staan en
dan ga ik daar een keer mee van gedachten
wisselen van goh hoe zie jij dit en
hoe zou jij dat verkopen aan jouw collega’s,
weet je wel?”
En krijg je de handen niet op elkaar
dan is lef een competentie, durf om
een eigen weg in slaan.
•• “Ja, ik verzet
me daar wel tegen en dat betekent dat
ik wel heel kritisch ben naar mijn omgeving.
Maar ook niets schuw en daar is wel
wat lef voor nodig ben ik achter gekomen
om gewoon tegen je leidinggevende of
tegen de top van het ministerie een
goede discussie te voeren.”
•• “Nou om op het
interne debat te reageren is niet zo
moeilijk, maar om er daadwerkelijk resultaten
uit te halen.”
4.5.4.4. Leren
Wat doe je als je tekortkomingen in
het handelen van jou of je organisatie
ziet?
Expliciet gevraagd naar ‘leren’
geeft een aantal aan niet te weten wat
of hoe:
•• “Dat is een beetje
moeilijk want je weet niet wat het aanbod
is, ik weet niet zo goed wat ik mis”.
•• “Nieuwe mensen
zeg ik ook dat het echt een vak is,
dat je zeg maar vanuit een leeg blad
probeert onbevooroordeeld een bewindspersoon
te adviseren, om met die lijn het veld
in te gaan zitten en dan zo objectief
mogelijk adviseren op de pro’s
en contra’s van wat hij wil en
daarna ga ik helpen om zijn besluit
te verdedigen in de Kamer en dat is
echt een vak, een ontzettend leuk vak”.
Maar mogelijkheden om te leren
van ervaringen – vooral negatieve
– worden
verwelkomd:
•• “Ik vind het als
mensen met verschillende meningen bij
elkaar zitten hoe je daar handig mee
omgaat en ik weet dat mensen vinden
dat ik dat wel redelijk goed kan en
ik vind mezelf altijd wat zacht, maar
volgens mij hadden we best een stapje
verder kunnen komen als ik wat steviger
was geweest”
•• “Nou als anderen
in een conflictsituatie zit vind ik
dat minder lastig dan dat ik er zelf
in zit, hoe kan ik dat beter doen”.
•• “Ik heb gemerkt
dat het heel belangrijk is juist achteraf
te kijken hoe iets is gelopen. Het gaat
soms zo grillig, hoe leer je daar dan
van?”
•• We hebben die managers
laten praten met een coach erbij en
mensen gingen onderling elkaar tips
geven over hoe dat nou moest als mensen
gingen klagen en wat je dan zelf kon
doen”
•• “We moeten steeds
meer nadenken over hoe we boodschappen
formuleren maar of het goed valt weet
ik eigenlijk vaak niet en zou ik wel
eens willen leren
Sommigen koppelen leren nadrukkelijk
aan loopbaanontwikkeling:
•• “En ik ben 41 dus
ik heb nog wel even te gaan en je moet
natuurlijk fris blijven, dus je wilt
blijven leren en een van de dingen waar
ik me graag op wilde ontwikkelen was
de managementlijn”.
•• “Ik geloof sterk
in geleidelijke ontwikkeling”
•• “Ik ben gewoon
een soort HR-manager van mensen en mensen
hebben dus problemen of ze worstelen
met dingen, ik ben heel erg aan het
coachen natuurlijk of mensen aan het
begeleiden”.
•• “Ik denk dat het
wel te maken heeft men een stukje senioriteit
dus het is misschien ook ja misschien
gewoon credits opbouwen doordat je gewoon
veel ervaring hebt met allerlei onderwerpen”.
4.6. Conclusies
In deze paragraaf worden de centrale
vraag en de deelvragen beantwoord.
4.6.1. Deelvraag 1: welke
invloed hebben de interacties die ambtenaren
gedurende hun werkzaamheden hebben op
de betekenis die zij aan hun werk verlenen?
De belangrijkste interacties die ambtenaren
tijdens hun werk hebben zijn de contacten
met collega’s, interdepartementale
overlegsituaties en vervolgens met leidinggevenden
of (indirect) de minister. Deze interne
contacten worden duidelijk meer gewicht
toegekend dan die met het publiek en/of
organisaties. Positieve interacties
kenmerken zich door – snel –
resultaat, vermogen om tegenstrijdige
belangen samen te brengen en waardering
voor geleverde inspanningen. Korte afstand
tot c.q. feedback van bewindslieden
scoort hoog. Negatieve interacties kenmerken
zich door uitblijven van zicht op resultaat,
onvermogen tegenstrijdige belangen te
overbruggen en bureaucratie. De invloed
van interacties op de betekenis van
het werk wordt over het algemeen groot
geacht. Heldere rollen (ten opzichte
van de politiek bijvoorbeeld) komen
als troef naar voren, alsook de mogelijkheid
om ‘het spel’ mee te kunnen
spelen. Daarnaast vragen persoonlijke
factoren aandacht zoals de behoefte
aan waardering, het vermogen tot durf
en de match tussen eigen en organisationele
waarden.
4.6.2. Deelvraag 2:
wat is de invloed van het perceived
external prestige op de betekenis die
ambtenaren aan hun werk verlenen? Over
het algemeen bestaat volgens de ondervraagden
geen positief beeld van de overheid
en de ambtenaar. Het werk dat de individuele
ambtenaar doet wordt volgens hen meestal
wel positief gewaardeerd door buitenstaanders.
Naast het perceived external prestige
spelen ook het perceived internal prestige
en het perceived prestige of an external
party een rol. Het negatieve beeld dat
er heerst bij buitenstaanders van de
overheid en de ambtenaar draagt bij
aan een bepaalde weerstand die rijksambtenaren
ervaren vanuit organisaties of burgers
waar ze mee te maken hebben. Genoemd
worden vooral geringe voorkennis bij
buitenstaanders en een niet altijd begrepen
achterdocht bij belangenorganisaties
ten opzichte van overheidsbemoeienis.
Veel ondervraagde ambtenaren geven aan
moeite te hebben om soepel met deze
‘signalen van weerstand’ om te gaan.
De media dragen voor een groot deel
bij aan de beeldvorming die het publiek
heeft van de overheid. Een aantal ambtenaren
geeft aan dat de overheid vooral in
het nieuws komt als er dingen mis gaan.
De overheid is een organisatie die een
plicht heeft om transparant te zijn
en wordt dus op de voet gevolgd door
de media. Voor rijksambtenaren is dit
soms lastig omdat zaken waar zij nog
mee bezig zijn vroegtijdig in de belangstelling
komen. Ook geven sommige rijksambtenaren
aan dat het lastig is om in te schatten
welke ruimte ze hebben, bijvoorbeeld
in welke fase ze in de openbaarheid
kunnen treden met hun beleid. Vaak zijn
ze voor deze beslissingen afhankelijk
van personen die hoger in de organisatie
zitten. Tegenover de nadelen van het
negatieve beeld staan echter de ervaren
belangstelling voor de spannende opgaven
die op het overheidsbord komen. Tegelijk
wordt de invloed van de beeldvorming
over het algemeen niet heel hoog geschat;
er is veel relativering, onder meer
door het ervaren besef dat de overheid
er als zodanig toe doet. Ook speelt
de interne beeldvorming mee, collega’s
die steunen verzachten harde woorden
van buitenaf.
4.6.3. Deelvraag 3: welke
rol speelt job crafting bij de betekenis
die ambtenaren aan werk verlenen? Alle
drie de vormen van job crafting komen
voor binnen de rijksoverheid. Er zijn
binnen de overheid dan ook voldoende
mogelijkheden om aan job crafting te
doen. Door middel van crafting proberen
de ambtenaren lastige situaties in hun
werk hanteerbaar te maken. De drie vormen
van job crafting hebben dus op hun beurt
ook weer invloed op de work meaning.
Invloed work meaning op job crafting
Uit het onderzoek komt naar voren dat
de betekenis die ambtenaren op grond
van de interacties en de beeldvorming
aan hun werk verlenen een duidelijk
waarneembare invloed heeft op hun job
crafting. Velen van hen craften hun
werk cognitief om het maatschappelijk
belang goed voor ogen te kunnen houden.
Daarnaast proberen de ambtenaren door
middel van cognitieve crafting goed
het doel van hun werkzaamheden voor
ogen te houden. Dat uit zich ook in
de jobcrafting, waarbij het nemen van
ruimte, het zoeken van afwisseling en
de metafoor spel (zie ook hierna) naar
voren komen. Bij de taakuitoefening
komt een scala aan strategieën naar
voren, zoals vermijden, relativeren,
confronteren, weerstand benoemen, aandacht
geven, slimme verbindingen aangaan en
benadrukken van gemeenschappelijke of
hogere belangen. Een terugkerend motief
is de – overwegend gelaakte – bureaucratie
en daarbij voorkomende procedures en
regelgeving, die heldere beeldvorming
en oordeelsvorming bemoeilijkt. Grosso
modo spreekt uit de interviews op dit
punt de nodige ambtelijke vindingrijkheid.
Dat blijkt ook uit de luchtige betekenisverlening
aan grapjes en vooroordelen over ambtenaren.
Invloed job crafting op work meaning
Uit de resultaten van het onderzoek
kan vervolgens worden opgemaakt hoe
job crafting invloed kan hebben op de
work meaning van rijksambtenaren. De
zogeheten cognitieve crafting helpt
om je werk op een andere manier te bekijken,
waardoor het werk voor zinvoller wordt
of waardoor ze beter met moeilijke situaties
om kunnen gaan. Daarbij spelen onder
meer de gelegde causale relaties met
processen en arbeidsvoorwaarden in het
bedrijfsleven een rol. Ook leiden beoordelingen
van publieke kennis en houdingen naar
een relativering. Pregnant komt naar
voren dat het helpt om je werk te zien
aan de hand van de metafoor ‘spel’.
Dit wordt zowel in een waarderende betekenis
uitgelegd als in een vorm van wegbewegen
van de werkelijkheid: een hulpmiddel
om niet te snel teleurgesteld te raken.
Door relationele crafting proberen rijksambtenaren
op een bepaalde manier met hun relaties
om te gaan, waardoor hun werkbeleving
zo min mogelijk ten koste gaat van de
moeizame interacties. Taak- crafting
wordt gehanteerd om meer variëteit aan
te brengen in het takenpakket, de eerdergenoemde
stijlen waarin lastige situaties worden
geïnterpreteerd, of de wijze waarop
de eigen ontwikkeling kan worden versterkt,
wat ook weer een positieve invloed heeft
op de work meaning.
4.6.4. Centrale vraag:
welke betekenis verlenen ambtenaren
aan hun werk en welke rol speelt communicatie
in dit proces? Uit het onderzoek blijkt
dat vooral de interacties een grote
rol spelen bij de betekenis die ambtenaren
aan hun werk verlenen. Die rol blijkt
bij de vorming van de workmeaning, maar
vervolgens ook uit de omzetting hiervan
in werk en de terugslag daarvan weer
op de duiding van de opgaven in het
werk als beleidsmaker. De betekenis
van het perceived (external) prestige
komt minder sterk naar voren, maar oefent
wel invloed uit, door het openbare karakter
en de voortdurende drang om verantwoording
van publiek en media. Dat bevestigt
in welke mate het werk van de beleidsambtenaar
een communicatieve aangelegenheid is.
Welke centrale conclusies zijn mogelijk
op basis van deze verkenning van ambtelijke
betekenissen?
I. Een unieke, spannende mangel
van belangen
Ambtenaren
geven blijk van een voortdurende aftasting
van wat hun positie kan zijn ten opzichte
van drie – verbonden – krachtenvelden:
de maatschappelijke arena, het politiek
bestuur en de bureaucratie. Vanuit de
drie hoeken wordt druk uitgeoefend in
die zin dat zowel interacties als beeldvorming
aandacht opeisen, beelden veroorzaken
en aanpassingen genereren die op hun
beurt weer de workmeaning beïnvloeden.
Verkeren tussen de drie categorieën
blijkt regelmatig spanningen te genereren,
maar het is ook onvervreemdbaar in die
zin dat het samenhangt met het wezen
van ambtelijke beleidsvorming. Zelden
waait de wind uit louter één hoek. Wat
de politiek-bestuurlijke hoek betreft
komt uit de interviews met de rijksambtenaren
naar voren dat naar hun mening de wil
van de politiek niet altijd ten goede
komt van het maatschappelijk belang.
Dat geeft een ongemakkelijk gevoel.
Aan de ene kant moeten ze voldoen aan
de wil van de politiek, maar aan de
andere kant menen ze soms dat dit niet
altijd de beste keuze is voor het maatschappelijk
belang. De rijksambtenaar meent dichter
bij de maatschappij te zitten en beter
te weten wat er speelt, maar hij kan
er naar zijn mening niets mee doen omdat
hij de wil van de politiek moet uitvoeren.
Daarbij komt naar voren dat in de politieke
arena verschillende belangen een rol
spelen. Voor rijksambtenaren is het
belangrijk om deze belangen te doorzien,
zodat zij op een objectieve, professionele
basis hun minister kunnen adviseren
en maatschappelijke en departementale
verwachtingen recht kunnen doen. Alleen
de minister uit de wind halen of houden
volstaat misschien even, maar is nooit
een lang leven beschoren. Alleen de
burger beschermen of anderszins dienen
kan ook niet als in de politieke arena
gezaghebbende keuzes over schaarse goederen
moeten plaatsvinden. Tussen de oriëntaties
van de maatschappelijke arena en de
bureaucratie kan het evenzeer erom spannen.
Wat de bureaucratische hoek betreft
geven de ondervraagden er blijk van
te beseffen dat niet alleen de politiek,
maar ook de departementale top ijzers
in het vuur legt. Om aandacht te krijgen
voor hun beleidsstuk moeten rijksambtenaren
niet alleen extern een draagvlak creëren,
maar ook intern ‘weten hoe de hazen
lopen’. Rijksambtenaren moeten binnen
de organisatie belangstelling weten
te krijgen voor hun beleid bij de juiste
personen. Het spelen van het interne
spel is volgens sommige rijksambtenaren
lastig, omdat er volgens hen veel ‘positiespel’
wordt gespeeld binnen de rijksoverheid.
Daarmee bedoelen zij dat de inhoud van
het beleid soms ten koste gaat van (het
behoud van) de status of positie van
iemand. Een rijksambtenaar geeft aan
vaak tegen een blokkade aan te lopen
wanneer hij bepaalde veranderingen wil
doorvoeren binnen de organisatie. Hij
geeft aan zelf wel het initiatief te
nemen om dingen aan te kaarten, maar
dat er vaak niet naar hem wordt geluisterd.
Ook voor de maatschappelijke arena telt
dat belangen een eigen functie kan worden
toegekend. Dat is bijvoorbeeld het geval
als individuele of deelbelangen aandacht
vragen. Het samenkomen van de arena’s
brengt hoe dan ook een ongemakkelijk
gevoel voor de rijksambtenaar met zich
mee. Dat geldt in het bijzonder wanneer
andermans en eigen opvattingen – en
in het bijzonder onderliggende waarden
– niet bij elkaar kunnen worden gebracht.
Maar ook speelt voortdurend een behoefte
aan verantwoording mee: de beleidsmaker
wil zijn werk graag uit kunnen uitleggen
aan buitenstaanders. Bij die betekenisverlening
en de omzetting ervan in handelen komt
een oeuvre aan strategieën naar voren,
die scherper afgetekend moeten worden,
zoals de neigingen tot vermijden of
juist confronteren, het honoreren van
weerstand of juist streven naar gemeenschappelijke
belangen.
II. Resultaat telt, vooral procesresultaat
Uit
de gesprekken blijkt de ambtelijke wil
om resultaten te kunnen definiëren,
zicht op resultaten te houden en die
resultaten zelf zichtbaar te kunnen
maken. Dit punt komt vooral scherp naar
voren door de moeite die wordt toegekend
aan de typen resultaten die mogelijk
zijn: vaker processtappen dan harde
en meetbare uitkomsten. Bij zowel het
persoonlijke welbevinden als de verantwoording
naar anderen telt dat mee: wat levert
het op? Zo maken we uit de beoordeling
van de interacties op dat beleidsambtenaren
een positieve workmeaning ontlenen aan
de inschatting om een maatschappelijk
belang te kunnen dienen. Wanneer dit
omgekeerd niet lukt door de beoordeling
van bureaucratie of het politieke proces
van meningsof besluitvorming, is sprake
van een negatieve impact op de workmeaning.
Bij het perceived external prestige
komt naar voren dat rijksambtenaren
duidelijk willen kunnen maken op welke
wijze ze bijdragen aan het maatschappelijk
belang. Indien dat lukt, heeft dat een
positieve invloed op de workmeaning.
De bureaucratie blijkt door de bank
genomen een factor met een negatieve
invloed op de beeldvorming van de overheid
en de ambtenaar. Rijksambtenaren proberen
het werk cognitief te craften om zelf
het maatschappelijk belang voor ogen
te houden in het bureaucratische systeem
van de overheid. Voor rijksambtenaren
werkzaam bij een ministerie (ten opzichte
van die bij diensten) is de politiek
een belangrijke factor om rekening mee
te houden bij het opstellen van beleid.
Zij geven hierbij aan dat je voorafgaand
aan het opstellen van beleid rekening
moet houden met hoe het beleid kan vallen
in de politiek. Een beleidsmedewerker
geeft aan soms voor een dilemma te staan
over in hoeverre hij in zijn beleidsstukken
zijn eigen visie en argumenten kan laten
doorschemeren. Dat wordt vooral moeilijk
als het gesprek hierover niet direct
met de bestuurder kan worden gevoerd.
Daarnaast kwam er nog een aantal andere
aspecten naar voren zoals het toegekende
belang van het werk in iemands leven,
basishoudingen ten opzichte van politiek,
de verwantschap met het beleidsonderwerp
en de – beschikbare – nabijheid van
de eindgebruiker.
III. Spel helpt; vindingrijkheid
alom
Ambtenaren tonen vindingrijkheid als het gaat om het omgaan met de spanningen
die hun werk met zich meebrengt. Dat leidt tot een scala aan houdingen om (potentiële)
confrontaties aan te gaan. Taal is belangrijk om lastige opgaven te duiden en ‘speaking terms’
te vinden en relaties te kunnen bestendigen. Balans vinden vraagt om die vindingrijkheid,
velen zijn zich we van bewust dat ze soms niet duidelijk kunnen zijn en dan irritaties oproepen.
De metafoor ‘spel’ dringt zich in dit onderzoek op. Het begrip komt het meest naar voren in
relatie tot de politiek. Gewezen wordt dan op de grilligheid van besluitvorming en de soms
geringe transparantie van motieven, belangen en ‘agenda’s’. Maar spel doet zich
ook binnenshuis voor, waar sprake kan zijn van bureaupolitiek en uitruil van afspraken.
Een aantal rijksambtenaren wijst er ook op dat belangenorganisaties vaak goed in staat zijn
om hun kaarten voor de borst te houden en te timen wanneer ze welke troeven uitspelen.
Er is een neiging waar te nemen het spel dat men bij de overheid speelt als anders te zien
dan dat in het bedrijfsleven, waarbij in het oog springen als onderscheidende kenmerken:
de maatschappelijke relevantie, de persoonlijke inzet om een hoger belang te dienen en de uitdagingen om tegenstrijdige of uiteenlopende belangen te verbinden. Deze spelmetafoor
doet zich voor op het snijvlak van interacties en beeldvorming, dat wil zeggen dat de
beleidsambtenaar bij het hanteren van de spanningen die het werk met zich meebrengt toont
een eigen taal te kunnen gebruiken om een spanningsveld te herkennen en te hanteren.
Daarbij valt op dat de duiding in termen van een spel als een bevrijdende uitingsvorm naar
voren komt: spel helpt. Het helpt om de ruimte te identificeren die iemand tot zijn beschikking
heeft om als het ware op drie borden tegelijk te kunnen schaken, met de politiek-bestuurlijke,
de bureaucratische en maatschappelijke tegenspelers die zich onvermijdelijk aandienen. Is hier
niet sprake van compensatie of afscherming? De aard van het spel verdient nadere studie.
Zo komen meerdere opvattingen voor over rollen, speelruimte en spelregels. Er is ook sprake
van belangstelling en bereidheid om op dit punt iets te leren.
IV. De kracht van collega’s
Een vierde conclusie verwijst naar de publieksgroepen die de ondervraagden
primair naar voren schuiven als degenen die er bij de interactie toedoen. Uit de gesprekken
komt de betekenis van – directe – collega’s naar voren. Dat blijkt uit de sociale steun die
wordt toegekend aan collega’s in lastige situaties, maar ook uit de rol die zij spelen bij de
beeldvorming over de overheid, taken en het eigen ambtelijke handelen. Collega’s worden
genoemd vóór leidinggevenden en hoger management en ook vóór bewindslieden. Opvallend
is het relatieve belang dat wordt toegekend aan buitenstaanders en in het bijzonder het
publiek; burgers komen eigenlijk nergens in beeld als belangrijke relaties. Dit roept ook vragen
op: in welke mate is sprake van een bewuste keuze en waardoor is deze ingegeven: de blik
naar binnen als ontwijk-optie? Daarbij komt naar voren dat de beschikbaarheid van collega’s
veel waarde toe wordt gekend: het feit dat er mensen zijn die het werk kunnen helpen duiden,
hobbels kunnen helpen nemen en het werkplezier kunnen helpen vergroten is belangrijker dan
de inhoudelijke verwantschap van iemand met de opgave waar de beleidsmaker voor staat.
Dit zou betekenen dat de sociale dimensie van de arbeid van de beleidsmaker een belangrijke
indicator is voor het hanteren van de spannende driehoek, het vinden van resultaten en het
(leren) spelen van het spel. Deze contacten kunnen ook als leerbehoeften worden gezien. Het
betreft dan vragen als: hoe verkrijg ik extern belangstelling voor mijn beleidsonderwerp, hoe
ga ik om met weerstand, hoe ga ik om met de media, hoe knoop ik verschillende belangen
aan elkaar, hoe zorg ik ervoor dat ik zo objectief mogelijk mijn minister adviseer, hoe tref ik bij
boodschappen de juiste toon, hoe speel ik het (politieke, maatschappelijke en bureaucratische)
spel?Een vierde conclusie verwijst naar de publieksgroepen die de ondervraagden
primair naar voren schuiven als degenen die er bij de interactie toedoen. Uit de gesprekken
komt de betekenis van – directe – collega’s naar voren. Dat blijkt uit de sociale steun die
wordt toegekend aan collega’s in lastige situaties, maar ook uit de rol die zij spelen bij de
beeldvorming over de overheid, taken en het eigen ambtelijke handelen. Collega’s worden
genoemd vóór leidinggevenden en hoger management en ook vóór bewindslieden. Opvallend
is het relatieve belang dat wordt toegekend aan buitenstaanders en in het bijzonder het
publiek; burgers komen eigenlijk nergens in beeld als belangrijke relaties. Dit roept ook vragen
op: in welke mate is sprake van een bewuste keuze en waardoor is deze ingegeven: de blik
naar binnen als ontwijk-optie? Daarbij komt naar voren dat de beschikbaarheid van collega’s
veel waarde toe wordt gekend: het feit dat er mensen zijn die het werk kunnen helpen duiden,
hobbels kunnen helpen nemen en het werkplezier kunnen helpen vergroten is belangrijker dan
de inhoudelijke verwantschap van iemand met de opgave waar de beleidsmaker voor staat.
Dit zou betekenen dat de sociale dimensie van de arbeid van de beleidsmaker een belangrijke
indicator is voor het hanteren van de spannende driehoek, het vinden van resultaten en het
(leren) spelen van het spel. Deze contacten kunnen ook als leerbehoeften worden gezien. Het
betreft dan vragen als: hoe verkrijg ik extern belangstelling voor mijn beleidsonderwerp, hoe
ga ik om met weerstand, hoe ga ik om met de media, hoe knoop ik verschillende belangen
aan elkaar, hoe zorg ik ervoor dat ik zo objectief mogelijk mijn minister adviseer, hoe tref ik bij
boodschappen de juiste toon, hoe speel ik het (politieke, maatschappelijke en bureaucratische)
spel?
4.7. Tot slot: spelen met spanning
Bij zowel ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie als zij die werkzaam zijn
bij een uitvoerende dienst kwam vaak naar voren dat ze het leuk vinden om met hun werk
dicht bij het vuur te zitten, omdat dit een bepaalde dynamiek met zich meebrengt.
Voor degenen die werkzaam zijn bij een ministerie wordt met dit vuur de politieke
besluitvorming bedoeld en voor de rijksambtenaren die werkzaam zijn bij een uitvoerende dienst is dit vuur de maatschappij. Enkele rijksambtenaren die bij een uitvoerende dienst
werken gaven aan dat ze nooit bij een ministerie zouden willen werken, omdat ze graag direct
resultaat willen leveren aan de burger. Andersom zeggen sommige departementsambtenaren
dat ze graag bij een ministerie werken omdat ze daar een directe invloed kunnen hebben op de
beslissingen die er genomen worden. We zien in de verzamelde uitspraken vooral naar voren
komen dat spanning van betekenis is voor werk, soms afgedaan met relativeringen, maar vaker
met de nodige begeestering gekoppeld aan de metafoor spel.
Hebben we met deze ambtenaren van doen met een apart slag werknemers?
Wat maakt die hang naar spelen met spanning zo manifest? Karssing (2006) wijst er in zijn
studie naar integriteit en dus de morele aspecten van arbeid op dat ‘kenniswerkers’ (waartoe
hij beleidsmakers rekent) onmiskenbaar een andere oriëntatie hebben dan mensen die in hun
dienstverlening op spierkracht of handvaardigheid terugvallen. Namelijk ideeën, begrippen,
modellen en informatie staan voorop. Hij karakteriseert hun biotoop raak met de woorden
van (Freidson, 1994, 2001): ‘the kind of work they do is esoteric, complex and discretionary in
character: it requires theoretical knowledge, skill and judgment that ordinary people do not
possess, may not wholly comprehend, and cannot readily evaluate. Furthermore, the kind of work
they do is believed to be especially important for the well-being of individuals or of society at
large, having a value so special that money cannot serve as its sole measure: it is also Good Work’.
‘Ervaring’ vormt hen en er is sprake van een ‘seculiere roeping’ en een belangeloze of zelfs
altruïstische houding: dienstbaarheid aan degenen die zij dienen. In die uitleg is professionele
dienstverlening van beleidsmakers op te vatten als een ‘geloofsproduct’ in de woorden van
Nooteboom (2002) en als zodanig te onderscheiden van zoekproducten en ervaringsproducten.
‘Bij zoekproducten kan men de kwaliteit vooraf beoordelen, bij ervaringsproducten alleen tijdens
gebruik en bij geloofsproducten zelfs na gebruik niet. Voorbeelden van zoekproducten zijn
huizen, auto’s en apparaten voor hen die er voldoende verstand van hebben. Voorbeelden van
ervaringsproducten zijn concerten, restaurants en vakanties. Voorbeelden van geloofsproducten
zijn advisering en medische hulp’. Adviezen, mondeling en schriftelijk, vormen een belangrijk
bestanddeel in de beschrijvingen in dit hoofdstuk, met dus een focus op de belangen van
anderen. De ontmoeting van de uiteenlopende belangen is iets dat de beleidsmakers, althans
volgens de tot dusver vergaarde casuïstiek, allesbehalve omzeilen, ze zoeken het op. Sennett
(2008) maakt onderscheid tussen ambachts- en vaklieden. ‘De vakman is een meer omvattende
categorie dan de ambachtsman; hij of zij vertegenwoordigt in ieder van ons het vermogen om
werk goed te doen omwille van het werk’. Dat kan niet anders dan spanningen opleveren, stelt
hij vast, op basis van bestudering van de geschiedenis van vakmanschap: ‘de werkelijkheid op
de werkvloer is dat mensen die vakwerk willen afleveren depressief zijn, genegeerd worden of
verkeerd worden begrepen door sociale instellingen’. Een somber perspectief, in het licht van de
geschetste ‘spannende’ context waarin mensen het beleidsvak bij de overheid kiezen?