7. De ambtelijke taxatie
De
vindingrijkheid van meebewegers
7.1. Inleiding
Bezuinigingen,
omstreden opvangvoorzieningen, ingrepen
in wijken: bij het bezorgen van lastige
boodschappen kunnen beleidsmakers wegbewegen
(vluchten, ontwijken), tegenbewegen
(vechten, forceren) en meebewegen (weerstand
opzoeken). Die laatste ‘copingstrategie’
heeft vele voordelen, zo maakten we
op uit literatuur en onderzoek, doordat
in de interactie nieuwe perspectieven
besloten kunnen liggen of kunnen ontstaan.
Zes factoren zijn als bepalend geïdentificeerd
voor de taxatie van de geschetste gedragopties,
ze fungeren als ‘hefbomen’ voor de gepresenteerde
voorkeur. Deze uitkomsten van onze verkenningen
en onderzoeken vragen om spiegeling
aan praktijkervaringen. Dit gebeurt
in de vorm van drie casestudies naar
de werking van de copingstrategie ‘meebewegen’.
We volgen drie professionals bij de
taxatie van een specifieke opgave. In
het bijzonder onderzoeken we de manifestatie
van het ‘meebewegen’ en de werking van
de zes invloedsfactoren. De cases zijn
reconstructies: we ploegen met de betrokken
ambtenaren terug hoe hun keuzes tot
stand zijn gekomen en welke actoren,
perspectieven en interventies daarbij
van betekenis zijn geweest. Na een introductie
van de onderzoeksopzet en de onderzoeksvragen
volgen de afzonderlijke casebeschrijvingen
en conclusies: welke lessen kunnen worden
ontleend aan de drie praktijkvoorbeelden
van ambtelijke omgang met lastige opgaven.
7.2. Onderzoeksvragen
De centrale vraag in dit deelonderzoek
luidt: hoe komen beleidsambtenaren succesvol
tot de copingstrategie ‘meebewegen’
indien er sprake is van vermeende weerstand.
Deze vraag wordt aan de hand van twee
specifieke onderzoeksvragen onderzocht:
1) Hoe manifesteert de copingstrategie
‘meebewegen’ zich ten opzichte van de
optie om weg- en tegen te bewegen?
2) Hoe oefenen de (zes) factoren invloed
uit op de ambtelijke taxatie bij (vermeende)
weerstand – ieder voor zich en in samenhang?
In
het conceptueel model dat in paragraaf
6.7. (figuur 6.4.) werd gepresenteerd
(figuur 7.1.) komen de copingstrategien
en factoren samen:
Figuur 7.1. Conceptueel model
Toelichting:
geconfronteerd met een opgave met (mogelijke)
weerstand (A) maakt de beleidsambtenaar
een taxatie (B). Drie copingstrategieën
liggen dan voor. Hij of zij kan wegbewegen
(vluchten, II) van de uitvoering van
de taak (C), tegen bewegen (III, vechten)
en meebewegen (I), waarbij contact wordt
aangegaan en sprake kan zijn van een
communicatieve confrontatie (‘comfrontatie’).
NB. De functie van het conceptueel model
is ordening; Wester (1991) wijst op
de betekenis van een conceptueel model
om onderzoekseenheden duidelijk maken,
zowel afzonderlijk als in hun onderlinge
relaties.
Per
typen copingstrategie zien we enkele
dominante stijlen; een toelichting is
te vinden in de paragrafen 6.4. (‘Copingspectrum’)
en 6.5 (‘Meebewegen: zoek de weerstand
op’). Tabel 7.2. vat per copingstrategie
de geïdentificeerde stijlen en toepassingen
(gedragsvoorbeelden) samen. In het onderzoek
willen we de werking van deze stijlen
en gedragingen expliciteren, in het
bijzonder de stijlen en gedragsvoorbeelden
die in de als middelste (gearceerd)
weergegeven categorie naar voren komen.
We onderzoeken hoe de beleidsmaker tot
de taxatie komt om van deze strategie
gebruik te maken. De copingstrategie
‘meebewegen’ is uitgewerkt naar een
aantal gedragsvoorbeelden, die we –
evenals de andere twee onderscheiden
stijlen – doorvertalen in specifiekere
toepassingen (gedragsvoorbeelden).
Drie
primaire factoren oefenen invloed uit
op de taxatie van de klus die voorligt:
persoonlijke hulpbronnen, professionele
drijfveren en ambtelijk besef. Het conceptueel
model veronderstelt dat naast deze drie
primaire factoren drie invloedsfactoren
een secundaire en ondersteunende rol
kunnen spelen: de beschikbaarheid van
sociale steun, de mate waarin men zicht
heeft op resultaat (impact) van beslissingen
en de ruimte in de organisatie voor
reflectie en leren. Aan de voorgaande
verkenningen en onderzoeken ontlenen
we per factor enkele specifieke indicatoren,
die in paragraaf 6.6. (‘Invloedsfactoren:
zes hefbomen’) zijn toegelicht; bij
wijze van leeswijzer vatten we deze
(zes) factoren en de onderscheidende
indicatoren samen in tabel 7.3. Bij
de factoren zijn de indicatoren op basis
van paragraaf 6.6. van een toelichting
voorzien.
7.3. Onderzoeksopzet
In deze paragraaf
worden de onderzoeksmethoden toegelicht.
Casestudies
De
casestudy is: ‘an empirical inquiry
that investigates a contemporary phenomenon
within its real life context; when the
boundaries between phenomenon and context
are clearly evident; and in which multiple
sources of evidence are used’ (Yin,
1984). Volgens Huttner, Renckstorf en
Wester (1995) biedt een casestudy bij
uitstek de mogelijkheid om op één eenheid
een groot aantal aspecten of kenmerken
in relatie tot elkaar te onderzoeken.
De terminologie van Czarniawska spreekt
daarbij aan, die van ‘window studies’
rept: ‘a researcher opens an arbitrary
window and describes all that can be
seen through it’ (1989). De onderzoeker
bestudeert verschijnselen in een natuurlijke
situatie met inbegrip van hun brede
context en gebruikt daarbij meerdere
gegevensbronnen naast elkaar. Bovendien
kunnen waarden en betekenissen, die
weliswaar in een specifieke context
tot stand zijn gekomen, getransformeerd
worden naar een breder begrijpen van
de sociale wereld om ons heen (Tsoukas
& Knudsen, 2003). We hebben in onze
aanpak daarom meerdere bronnen naast
elkaar benut en in verband gebracht
met elkaar (‘triangulatie’, Yin, 1994).
We volgend daarbij de uitwerking van
Miles en Huberman (1994) die vier typen
methoden onderscheiden: (a) interviews,
(b) documentanalyse, (c) observaties
en als variant op het laatste (d) gecreëerde
waarnemingssituaties.
De
casestudy kan daarbij gebruikt worden
voor het gedetailleerd beschrijven van
een ‘critical case’ (Flyvbjerg, 2006)
teneinde vast te stellen of een theorie
opgaat, Zijns inziens geldt dit vooral
als verhalen een substantieel element
zijn. Hij onderstreept de betekenis
van de ‘intuïtie’ van de onderzoeker
en opent hartstochtelijk de weg naar
‘participerende observatie’ als onderzoeksvorm
voor de casestudy. In de inleiding hebben
we de betekenis onderstreept van het
onderzoeken vanuit het netwerk van de
onderzoeker: hierdoor is sprake van
een laagdrempelige toegang van de onderzoeker
tot de respondenten en de context waarin
zij hun werk doen. Eisenhardt (1989)
merkt overigens op dat de invloed van
subjectiviteit bij deze onderzoeksvorm
te veel gewicht wordt toegekend en Flyvbjerg
voert aan dat subjectiviteit een gegeven
is voor alle studies. Hij meent dat
het juist de betrokkenheid van de onderzoeker
bij het onderzoeksobject is, die het
mogelijk maakt tot echte waarnemingen
te komen: ‘If one assumes that reserarch,
like other learning processses, can
be described by the phenomenology for
human learning, it then becomes clear
that the most advanced form of understanding
is achieved when researchers place themselves
within the context being studied. Only
in this way can researchers understand
the viewpoints and the behaviour, which
characterizes social actors’. Dit is
in het bijzonder aan de orde bij het
voeren van vraaggesprekken. Het betekent
de facto dat niet alleen het perspectief
van de onderzoeker ruimte krijgt maar
er ook ruimte is ‘om aan te sluiten
bij de behoefte van de participant om
bij sommige zaken iets langer stil te
staan, door met interesse te luisteren
en door hem zijn verhaal te laten afmaken’.
Boeije (2005), die hierop wijst, maakt
ook attent op de betekenis van één groot
interview ten opzichte van langdurige
aanwezigheid in een casus-omgeving.
In het laatste geval kan gewenning en
aanpassing ontstaan bij zowel onderzoeker
als onderzochte (‘reactiviteit’). Omwille
van de betrouwbaarheid, validiteit en
overdraagbaarheid (in paragraaf 1.5.is
uiteengezet waarom aan dit begrip voorkeur
is gegeven boven het begrip generaliseerbaarheid)
is naast het ontwerp van het interviewprotocol
de keuze voor de Q-sort methode en de
terugkoppeling van onderzoeksgegevens
van belang.
Critical incident methode
We vlechten in deze aanpak de critical
incident methode, vanwege de krachtige
betekenis van ‘sleutelmomenten’ bij
de ervaring en bewustwording van de
impact van persoonlijk professioneel
handelen. De methode is als eerste uitgebreid
beschreven door Flanagan in 1954 (Zwijze-Koning
& De Jong, 2005) en werd in eerste instantie
gebruikt om taakomschrijvingen te maken,
die gebaseerd waren op daadwerkelijke
observaties uit het werkveld. In het
onderzoek bepaalt de respondent wat
een gebeurtenis ‘kritiek’ maakt. Het
is immers zijn of haar houding en interpretatie
die onderzocht wordt. Zwijze-Koning
en De Jong hebben de betekenis van de
methode voor de communicatie van organisaties
onderzocht. De waarde schuilt om te
beginnen in het doordringen binnen een
specifieke beroepsgroep. De methode
blijkt van alle beschikbare methoden
bij uitstek houvast te bieden bij het
helpen zien van wat iemand als wezenlijk
ervaart. Concrete alledaagse gebeurtenissen
worden door de explicitering van individuele
keuzes voorzien van feedback, suggesties,
waarde-oordelen en alternatieven. Dat
maakt de methode ook als vorm van leren
in organisaties interessant. Aan de
hand van situaties uit de praktijk kunnen
abstracties als bijvoorbeeld ‘bejegening’
of ‘weerstand’ worden geconcretiseerd.
Voor het onderzoek betekent dit dat
we de geïnterviewden vragen om aan de
hand van een ‘sleutelmoment’ hun verhaal
te doen.
Q-sort methode
Voor het expliciteren van de copingstrategieën
hebben we aan het slot van de interviews
een controle ingevoegd om de respondent
zelf de gehanteerde copingstrategie
te laten benoemen. De Q-sort methode
bestaat uit het voorleggen van een aantal
beweringen. Deze beweringen worden door
de respondent in een rangorde geplaatst,
aan de hand van een schaal (zeer eens
tot zeer oneens). De schaal is gespiegeld,
wat betekent dat scores kunnen worden
gemaakt op basis van een mate van instemming
of juist afwijzing. De Q-sort is in
dit onderzoek nadrukkelijk aan het slot
van het vraaggesprek toegepast, om geen
richting te geven aan de uiting van
copingstrategien. Het ordenen van de
beweringen biedt de respondent gelegenheid
om gedragsvoorkeuren expliciet te maken
die in de voorafgaande bespreking naar
voren werden gebracht. Volgens Ten Klooster,
Visser en De Jong (2008) is een belangrijk
voordeel van de methode dat het directe
inzichten verschaft in aannames van
mensen ten aanzien van vraagstukken.
In de onderzoeksopzet is bij de Q-sort
iedere respondent ook gelegenheid meegegeven
feedback te geven op keuze uit de beweringen.
De beweringen zijn geënt op de onderscheiden
drie copingstijlen en gedragsvoorbeelden
(zie de samenvatting in 7.2.).
Tabel 7.4. Q-sort: beweringen per
copingstrategie
De beweringen zijn ongesorteerd en ongemarkeerd
aan het slot van interviews voorgelegd.
Na afloop zijn ze van de hierboven aangegeven
arcering voorzien. In de weergave van
de casestudies zien we de arcering terug.
Zie voor de codering bijlage III.
Aantal cases
Over het optimale aantal te onderzoeken
cases lopen opvattingen uiteen. Casestudypionier
Yin (1994) werkt een ‘single cases embedded
design’ uit en erkent de beperkingen
voor generaliseerbaarheid van uitkomsten.
Eisenhardt (1989) wijst op de betekenis
van extreme voorbeelden. Zij haalt Pettigrew
(1988) aan voor de stelling dat ‘it
makes sense to choose cases as extreme
situations and polar types in which
the proces of interest is ‘transparantly
observable’. In feite is dat aan de
orde in dit onderzoek, doordat we op
zoek zijn gegaan naar situaties waarin
achteraf bezien sprake was van één specifieke
copingstrategie, namelijk ‘meebewegen.
Flyvbjerg (2008) noemt het een misvatting
dat op basis van één case geen generaliseerbare
conclusies kunnen worden getrokken.
Volgens deze auteur zijn er geen theorieën
in de sociale wetenschappen die gezaghebbend
voorschrijven dat je meer dan één case
moet bestuderen. Hij wijst daarbij op
een overdrijving van feitenonderzoek
ten opzichte van de betekenis van adequate
waarnemingen. Ook bij Huttner, Renckstorf
én Wester (1995) vinden we een relativering
van de vraag of het één of meer casestudies
betreft ondergeschikt aan de vraag of
de studie houvast biedt om de onderzochte
aspecten of
eenheden te bestuderen. Opgemerkt wordt
ook dat een casestudy is op te vatten
als meerdere onderzoeken ineen: ‘Het
is geen techniek, maar een type onderzoek’.
Tegelijk is het evident dat bij het
doormeten van individuele prestaties
en meerdere factoren – zoals in het
voorliggende onderzoek – het voor de
hand ligt meerdere vergelijkende studies
een rijker beeld verschaffen. Tsoukas
(2009) heeft in het bijzonder onderzoeken
met een gering aantal casestudies onderzocht
(‘small-N-studies’) en weerspreekt de
kritiek dat hierbij sprake is van een
beperkte waarde uit oogpunt van generaliseerbaarheid.
Sterker nog, de klassieke hang naar
generalisatie doet de werkelijkheid
geweld aan, meent hij: ‘It is not so
much analytical generalization that
small-N studies aid, as analytical refinement
(of heuristic generalization). By doing
so the craving for generality is not
the craving for subsuming particular
instances under general laws or mechanisms,
but the craving for a clearer view –
higher elucidation’. Hij haakt bij Flyvbjerg
aan; casestudies met een beperkt aantal
cases onderzoekers bieden ‘a better
chance to be creative since proximity
to reality and feedback from the object
of study forcxe researchers to test
analogically derived conceptions of
what is going on’. In de goede traditie
van kwalitatief onderzoek bieden de
casestudies meer houvast voor het observeren
van de betekenis van de context waarbinnen
mensen waarnemen, overwegen, handelen
– en daarop te reflecteren. Casestudies
leveren volgens Tsoukas bij uitstek
een bijdrage aan gesprekken in organisaties,
hetgeen aansluit op onze onderzoeken
naar ambtelijke gedragingen. ‘Small
N-studies do not present a map but a
portrait of the world that acts as an
aid to perception’.
Caseselectie
We hebben in drie casestudies individuele
beleidsambtenaren bevraagd over hun
taxatie van een lastige beleidsopgave.
Dit aantal biedt op voorhand voldoende
gelegenheid voor vergelijking van gegevens.
De cases zijn geselecteerd aan de hand
van zes criteria: (a) complexiteit (aard
en omvang van het krachtenveld); (b)
controversialiteit (intensiteit van
tegenstellingen); (c) motivatie van
betrokken beleidsmedewerkers en hun
leidinggevenden om mee te werken; (d)
focus op de aanvangsfase van een beleidsopgave;
(e) respondent heeft een bepalende verantwoordelijkheid
voor het dossier en (f) een achteraf
als bevredigend gekwalificeerde uitkomst.
Dit onderzoek is daarmee nadrukkelijk
gericht op best practices, teneinde
de werking van de copingstrategie ‘meebewegen’
en de beïnvloedende factoren in beeld
te brengen. Dat is ons doel. Dit betekent
dat cases zijn geselecteerd op basis
van aanwijsbare weerstand en een beschikbare
beoordeling dat de betrokken beleidsmakers
die weerstand niet uit de weg zijn gegaan,
maar hebben opgezocht (in de vorm van
mediaberichten of documenten). De cases
werden geselecteerd bij één bestuurlijke
organisatie om over vergelijkbare onderzoeksgegevens
te kunnen beschikken; de focus op Rotterdam
hangt samen met de motivatie om lessen
te trekken uit dit onderzoek voor de
praktijk bij de eigen werkgever. Dit
heeft geleid naar drie casestudies,
die we hieronder kort introduceren.
I. Bezuiniging
op subsidie diergaarde Blijdorp: ‘Een
zachte landing’ Op 7 oktober 2010 presenteert
de gemeente Rotterdam de Begroting voor
2011. Bij die gelegenheid wordt een
reeks bezuinigingen op gemeentelijke
subsidies bekendgemaakt. Daartoe behoort
het voorstel aan de gemeenteraad om
de jaarlijkse bijdrage aan Diergaarde
Blijdorp af te bouwen. De korting behoort
tot de zwaarste ingrepen op de gemeentelijke
rol. In vijf jaar tijd zal de subsidie
worden teruggebracht van € 4,3 miljoen
naar € 800.000 per jaar. Teleurstelling
volgt bij de leiding en medewerkers
van de grootste attractie van Rotterdam
en de grootste dierentuin van het land.
Kritische geluiden steken de kop op,
er volgt een gesprek met de gemeente,
een demonstratie en inspraak in de gemeenteraad.
Die stemt in met de voorgenomen bezuiniging,
op voorwaarde dat sprake zal zijn van
‘een zachte landing’. We volgen de gemeenteambtenaar
die leiding geeft aan de voorbereiding
van de bezuinigingsvoorstellen en de
uitvoering van het raadsbesluit10. Hij
is tevens directeur van de dienst Sport
en Recreatie.
II. Opvang
voor ex-prostituees: ‘Een omstreden
opvang’
In 2002 besluit een nieuw college van
B&W in Rotterdam, bestaande uit CDA,
VVD en Leefbaar Rotterdam de ‘tippelzone’
aan de Keileweg te sluiten. Voor de
opvang van de ex-prostituees worden
deelgemeenten benaderd en besluit het
college uiteindelijk om in de wijk Katendrecht
de opvang te realiseren. Dat besluit
wordt na veel verzet teruggedraaid,
waarna de deelgemeente Feijenoord opvang
in een pand aan de Oranjeboomstraat
voorstelt. Op 16 februari belegt de
deelgemeente een bewonersavond. De uitnodiging
leidt naar een drukbezochte en emotionele
uitbarsting: protesten en verwijten
domineren in de plaatselijke Persoonshal.
De bewonersorganisatie voert het protest
aan: waarom zijn ze in het besluit niet
eerder betrokken, waarom moeten er zoveel
vrouwen worden opvangen en waarom is
de voorziening pal naast een kinderdagverblijf
gepland? Het deelgemeentebestuur likt
zijn wonden en besluit dan tot een andere
aanpak. Er komt een gespreksronde langs
instellingen en groeperingen die een
gemeenschappelijke oriëntatie op het
vraagstuk oplevert en uiteindelijk tot
de opening van de opvangvoorziening.
We volgen de deelraadsvoorzitter, tot
kort daarvoor gemeenteambtenaar. Na
de bestuursperiode krijgt hij, weer
ambtenaar, opnieuw met een complex opvangproject
te maken. We betrekken deze overstap
bij onze beschrijving, vanwege de doorwerking
van inzichten en ervaringen in Feijenoord.
III. Watercompensatie
vanwege bouw parkeergarage:‘Een transparante
bedding’ Voorjaar 2009 besluit de gemeente
Rotterdam om een parkeergarage te bouwen
in Kralingen. Voor de bouw van de garage
moet water worden onttrokken aan de
grond en volgens de geldende wetgeving
dient die onttrekking elders in de directe
omgeving gecompenseerd te worden. Een
projectleider van het ingenieursbureau
van de dienst Gemeentewerken krijgt
de opdracht om een inrichtingsplan voor
te bereiden. Hij vormt een planteam
en start de planontwikkeling voor ‘de
Groene Corridor’: een naam die het project
dankt aan de functie van de langgerekte
ecologische verbindingszone voor flora
en fauna, waar de watercompensatie zal
worden gerealiseerd. We volgen de projectleider
bij de realisatie van zijn opgave.
De
respondenten zijn benaderd met de vraag
om mee te werken zonder voorafgaande
uiteenzetting van de copingstrategien
en de (zes) beïnvloedende factoren.
In de uitnodiging is meegedeeld dat
het onderzoek betrekking heeft op ‘de
omgang met lastige opgaven’ en uitgaat
van de veronderstelling dat hen dit
in het genoemde dossier is gelukt. In
alle gevallen heeft een voorbereidend
gesprek plaatsgevonden waarin werkwijze
en de verwerving van secundaire bronnen
(documenten, mail en mediaberichten)
centraal stond11. De interviews vonden
plaats in de periode april – juni 2011.
Analyse
en verwerking
Analyseren
is de uiteenrafeling van de gegevens
overeen bepaald onderwerp in categorieën,
het benoemen van deze categorieën met
begrippen, en het aanbrengen en toetsen
van relaties tussen de begrippen in
het licht van de probleemstelling’ (Boeije,
2005). Alle vraaggesprekken zijn op
de band opgenomen en volledig uitgewerkt
in transcripties. Ieder interview werd
gevoerd aan de hand van een semi-gestructureerde
vragenlijst. In bijlage III zijn de
vragen- en scorelijsten te vinden. Deze
zijn gebaseerd op de in paragraaf 7.2.
weergegeven kenmerken van copingstijlen
(tabel 7.2.) en beïnvloedende factoren
(tabel 7.3.). De analyse van de resultaten
is gestart met een codering van transcripties
en andere brondocumenten (notities,
verslagen en knipsels) aan de hand van
een voorgestructureerde indeling op
basis van de copingstijlen en beïnvloedende
factoren. Voor de coping-analyse heeft
codering plaatsgevonden aan de hand
van kleuren (zie ook tabel 7.4.). Op
deze manier heeft er terreinverkenning
plaatsgevonden en is het begrippenkader
in de tabellen 7.2. en 7.3. verder aangescherpt.
Vervolgens zijn de gegevens uitgewerkt,
om te beginnen in een chronologisch
feitenrelaas en vervolgens in een beschrijving
van achtereenvolgens de geïdentificeerde
coping en onderliggende gedragsvoorbeelden
en de werking van de beïnvloedende factoren
en onderliggende indicatoren. Met oog
op de betrouwbaarheid zijn strikt de
beschreven factoren en onderliggende
gedragsvoorbeelden respectievelijk indicatoren
aangehouden, in het volle besef overigens
dat het hier een kwalitatief onderzoek
betreft en dientengevolge minder gestandaardiseerd
gewerkt kan worden dan bij kwantitatieve
metingen. De aandacht hiervoor maakt
het mogelijk dit onderzoek te herhalen
c.q. uit te breiden over meerdere cases.
‘Door een juiste verantwoording kan
er worden nagegaan of er vertrouwen
bestaat in de uitkomsten van het onderzoek’
(Boeije, 2005). Ook de Q-sort bood in
ieder vraaggesprek ruimte voor een terugkoppeling
en aanvullende reflecties. Deze zijn
ook op de band opgenomen en in de casebeschrijvingen
verwerkt. Na individuele cases zijn
de uitkomsten geaggregeerd. Aan het
eind van de gegevensverwerking heeft
een terugkoppeling plaatsgevonden van
de bevindingen. De conceptteksten van
de hierna uitgewerkte casebeschrijvingen
evenals de conclusies zijn aan de respondenten
voorgelegd. Hierbij is gelegenheid gegeven
om uitspraken te nuanceren en toevoegingen
te plaatsen.
Tot
slot een opmerking over de validiteit.
‘Validiteit heeft betrekking op de beïnvloeding
van het onderzoek door systematische
fouten. Wanneer de onderzoeker dan ook
meet of verklaart wat hij daadwerkelijk
wil meten of verklaren, wordt dat opgevat
als validiteit’ (Boeije, 2005). Onderdeel
van het onderzoek was dat de respondenten
niet voorafgaand aan het onderzoek inzage
kregen in de copingstrategien en beïnvloedende
factoren. Beschrijving van de codering,
transcripties van de interviews en de
Q-sort evenals de terugkoppeling aan
de respondenten dragen bij op dit punt.
Het overeenkomen van casebeschrijvingen
en Q sort versterkten de validiteit
van het onderzoek op basis waarvan de
uitspraak kan worden gedaan dat sprake
is van representatie van de werkelijkheid.
In schema ziet de onderzoeksaanpak er
als volgt uit:
Figuur 7.2. Onderzoeksaanpak casestudies
7.4. Casestudy 1 – Een zachte
landing
7.4.1.
Kroniek van het proces
In
deze paragraaf zetten we de casussituatie
uiteen; tabel 7.6. vat het feitenrelaas
samen. Bij het aantreden van een nieuw
Rotterdams college van B&W in mei 2010
wordt duidelijk dat de gemeente fors
zal gaan bezuinigen. Uit het coalitieakkoord
kan worden opgemaakt welke bakens worden
verzet. Zo zal op het vlak van sport
en recreatie voorrang worden gegeven
aan sportstimulering en -participatie.
Op 24 juni stuurt de gemeente naar alle
gesubsidieerde instellingen een brief.
Het college van B&W roept op tot terughoudendheid
bij het aangaan van nieuwe verplichtingen
en idem bij de vervulling van externe
vacatures. De brief bevat ook de uitnodiging
‘alvast concreet na te denken over mogelijke
besparingen’. Als later de zomer de
directeur van de Diergaarde een kennismakingsgesprek
heeft met de nieuwe wethouder volgt
een bevestiging van de kritieke financiële
situatie, die de in dat gesprek aangekondigde
uitbreidingsplannen helpen dempen. Het
college besluit bij de bespreking van
de begrotingsvoorstellen eind september
2010 tot een presentatie van de directeur
Sport & Recreatie over de gevolgen van
een korting in de B&W-vergadering. Een
overweging hierbij is het beeldbepalende
karakter van de stedelijke attractie
en de jarenlange relatie tussen gemeentebestuur
en diergaarde. De Diergaarde heeft sinds
1948 een subsidierelatie met de gemeente.
Sinds 1988 kent de stichting een Raad
voor Toezichtmodel, waarbij ze op grotere
afstand van de gemeente is komen te
staan. In deze raad hebben prominenten
uit de samenleving zitting, waaronder
een lid van de Koninklijke familie en
een vertegenwoordiging van het Rotterdamse
bedrijfsleven en de universiteit. De
gemeente heeft het recht om één lid
van de raad voor te dragen maar maakt
hiervan geen gebruik. Het college oordeelt
naar aanleiding van de presentatie door
de dienst dat de diergaarde zichzelf
kan bedruipen en met een aanzienlijk
lagere subsidie kan volstaan. Kostenbesparingen
zijn mogelijk, evenals tariefsverhoging
en er zijn mogelijkheden voor het genereren
van meer externe gelden (sponsoring).
De focus van de gemeentelijke bijdrage
zou kunnen komen te liggen op educatieve
activiteiten en behoud van uitstervende
diersoorten. Het besluit tot subsidievermindering
wordt opgenomen in de begroting.
Op
de ochtend van 7 oktober worden de gemeenteraad,
de media en om te beginnen alle betrokken
instellingen ingelicht. In een gemeentelijk
draaiboek is opgenomen dat op basis
van de grootte van de korting de wethouder
dan wel de verantwoordelijke dienstdirecteur
de tijding zal brengen. Ook zijn gemeenschappelijke
kernboodschappen voor de bewijsvoering
aangereikt die het financiële knelpunt
van de gemeente onderstrepen – ‘het
geld is op’ –, de procesgang incluis
bezwaarmogelijkheden en een inhoudelijke
afweging per beleidsonderdeel toelichten,
zoals bij sport en recreatie de focus
op sportparticipatie. De verantwoordelijke
wethouder belt die ochtend met de directeur
van de diergaarde over het collegevoornemen
en kondigt de brief aan waarin de korting
en de verdere procedure worden toegelicht.
Het
is een bijzondere samenloop van omstandigheden,
dat juist die middag de feestelijke
opening plaatsvindt van een hernieuwde
poort van de diergaarde. Lang voor het
bepalen van deze datum is echter de
7e oktober geprikt om de gemeenteraad
over het volle pakket bezuinigingen
te informeren; de mondelinge mededeling
vergt dus geen uitstel. De wethouder
en de directeur van de gemeentelijke
dienst Sport en Recreatie bezoeken de
bijeenkomst. Uit de gesprekken die dag
blijkt de teleurstelling – bij allen;
de een jaar eerder vertrokken voorganger
van de huidige directeur van de diergaarde
spreekt tegenover P. van een zwarte
dag voor Nederland.
De
brief van 7 oktober refereert aan de
‘winstwaarschuwing’ van 24 juni en bevat
een staatje waaruit kan worden opgemaakt
hoe de jaarlijkse subsidie zal worden
afgebouwd. De diergaarde krijgt de gelegenheid
haar zienswijze kenbaar te maken, ook
schetst de brief de bestuurlijke stappen:
een inspreekmoment op 25 oktober in
de raadscommissie en de begrotingsbehandeling
op 11 november. De diergaarde gaat in
op de uitnodiging voor een ‘Zienswijzegesprek’.
Op 13 oktober maakt de directie van
de dierentuin duidelijk hoe zwaar de
boodschap is gevallen en welke risico’s
ze ziet voor de bedrijfsvoering en het
voortbestaan. Lopende verplichtingen
kunnen mogelijk niet worden afgelost.
Ze appelleert aan de betekenis van de
diergaarde voor Rotterdam en vraagt
vooral aandacht voor de snelheid waarmee
bezuinigd zal worden. De diergaarde
besluit tot een demonstratieve optocht
naar het stadhuis op de dag dat ook
de commissievergadering plaatsvindt.
Daar houden de directeur van de diergaarde
en een vrijwilliger begeesterde betogen.
Naast de historische banden tussen stad
en diergaarde wijzen ze op het maatschappelijk
belang van de topattractie voor het
lokale imago, de betekenis voor Rotterdammers
en de werkgelegenheidseffecten. Berichten
in de media maken duidelijk hoezeer
Rotterdammers de diergaarde in hun armen
hebben gesloten. Dat blijkt ook als
op de 7e november, enkele dagen voor
het raadsdebat over de begroting een
gratis open dag wordt belegd. Een massale
toestroom van 46.500 bezoekers is het
gevolg. Er worden 107.000 handtekeningen
verzameld, die voorafgaand aan de raadsvergadering
aan de burgemeester worden aangeboden.
Als
op 11 november de gemeenteraad over
de begroting 2011 spreekt, worden twee
moties aangenomen die ‘een zachte landing’
van de bezuiniging vragen: de wethouder
krijgt de opdracht om samen met de diergaarde
naar mogelijkheden te zoeken om de kortingen
op te vangen. Die uitkomst is voor de
directeur van de dienst Sport en Recreatie
aanleiding voor een initiatief. Op 18
november formuleert hij een lijstje
met 11 ‘actiepunten’. Ze betreffen de
liquiditeitspositie, de kostenstructuur,
de onderhoudsaanpak, de prestatie-indicatoren
voor de subsidiebeschikking, duurzaamheid,
werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden,
fokprogramma’s, verhogen van de inkomsten
en de bestemming van een geschenk van
de gemeenteraad (een bedrag van € 4,5
miljoen bij het 150 jarig bestaan voor
renovatie van de Rivièrahal). Hij nodigt
de directeur van Blijdorp uit voor een
bespreking. Vanaf 2 december zal aan
de hand van de actiepuntenlijst tweewekelijks
samen worden vergaderd om de voortgang
te bespreken. Er vinden zes gesprekken
plaats waarin gaandeweg opgaven van
oplossingen worden voorzien. Aan de
gesprekken neemt een vaste kern deel;
vanuit de dienst zijn dat de directeur,
een beleidsadviseur en de controller,
vanuit de diergaarde de directeur, diens
controller, hoofd communicatie en hoofd
personeel en organisatie. De gemeentelijke
dienst betrekt diverse specialisten
van gemeentelijke diensten bij de expeditie,
zoals experts op het gebied van monumenten,
personeel en organisatie en financiën.
Aldus komen nieuwe perspectieven op
tafel. Zoals de aanbesteding van het
onderhoud, de overgang van een overheids-
naar een CAO die past bij de leisuresector,
de berekening van tarieven voor de toegang
en de horeca en de gebruikmaking van
mantelcontracten van de gemeente. Via
de dienst Sport en Recreatie wordt binnen
de gemeente beschikbare expertise aangeboord
en gedeeld met de diergaarde. Zes gesprekken
vinden plaats. Op tafel ligt steeds
een voortrollende actielijst waarin
per actiepunt de verantwoordelijke ‘actiehouder’,
deadline en status. De gemeenschappelijke
probleemoplossing resulteert eind april
2011 in een concept-raadsvoorstel, waarin
uiteen wordt gezet hoe op alle genoemde
punten voorzieningen kunnen worden getroffen
en ‘de zachte landing’ naar de mening
van diergaarde en gemeente bewaarheid
kan worden. De uitkomsten worden betrokken
bij de voorjaarsretraite van het college.
De gemeenteraad ontvangt op 17 juni
een raadsbrief met de verzamelde voorstellen
en het verzoek om akkoord te gaan met
afdoening van de moties. We beëindigen
onze oriëntatie op deze casus op dat
moment.
Tabel 7.6. Feitenrelaas casestudy
I
7.4.2.
Coping met korting
Wat maakt de handelwijze van ambtenaar
P. bij de bezorging van de bezuiniging
op Blijdorp een illustratie van de copingstrategie
‘meebewegen’? We grijpen hiervoor terug
op de beschrijving van de copingstrategie
voor het ‘meebewegen’ (samengevat in
7.2.); hierbij onderscheidden we drie
dominante stijlen: inleven, overeenkomen
en herformuleren. Per stijl zijn gedragsvoorbeelden
aangegeven, aan de hand waarvan het
handelen geïdentificeerd kan worden.
De beschrijving van stijlen is een leidraad
bij onze beschrijving van het ambtelijk
handelen in de cases.
We zien in deze casus wat ‘inleven’
in de situatie van een getroffen instelling
vermag. Dat betreft om te beginnen de
dag dat de wethouder de bezuinigingsboodschap
bezorgt. Dan blijkt het belang voor
erkenning van de belevingswereld van
door kortingen getroffen instellingen:
•
• De wethouder en ik hadden een
taakverdeling gemaakt, dat zij de echt
grote bezuinigingen zou bellen, en ik
de kleinere. Maar ja, kleine is al betrekkelijk,
want als je maar 100.000 Euro subsidie
krijgt en je krijgt niets meer, en je
bent Rotterdam Topsport en je had 1,5
miljoen subsidie en je krijgt nog maar
1,3. Dat laatste is een wat makkelijker
boodschap dan dat je die ene meneer
moet bellen die sinds jaar en dag subsidie
krijgt van de gemeente en waarbij het
niet opkomt dat de subsidie zal eindigen.
Het Wijktheater bijvoorbeeld, dat zijn
mensen, die met hart en ziel ergens
aan werken: ‘Dus ik krijg niets meer?’.
Wrang genoeg staat diezelfde dag de
feestelijke opening van de poort staat
gepland. De aanpak getuigt van het vermogen
om te vertragen, dat wil zeggen: anderen
in de gelegenheid te stellen om de boodschap
tot zich te nemen:
•• Ik vond dat wij een goed verhaal
hadden, en dat vind ik nog steeds. Maar
op dat moment is jouw verhaal niet meer
zo interessant, dat wordt toch niet
gewaardeerd, geloofd of ontvangen. Dus
ik heb ervoor gekozen om de mensen gewoon
hun verhaal aan mij te laten vertellen,
voor zover ze daar behoefte aan hadden.
Soortgelijke uitingen zijn er bij vervolgstappen
in het proces. Dit geldt bijvoorbeeld
voor het omgaan met politiek-bestuurlijke
betekenisverlening (door zichzelf af
te vragen wat de gevolgen zijn voor
de wethouder), de omgang met ambtelijke
voorkeuren elders in de organisatie
(bij de collega’s van de Bestuursdienst
bijvoorbeeld, waar men primair gericht
is op de bestuurlijke besluitvorming
en minder op de gevolgen voor de getroffen
instellingen). En om te beginnen in
de omgang met de getroffen instelling
(directeur en medewerkers van de diergaarde).
Je moet je plaats weten en helder zijn
over je rol:
•• Het aantal fokprogramma’s, daar
moet je als gemeente helemaal niets
van willen weten. Anders dan dat het
waarde heeft.(…) Hij [directeur diergaarde,
GR] is ook wel weer ondernemer genoeg
om kansen en mogelijkheden te zien.
Na(ast) het ‘inleven’ komt aan de hand
van die hefboom het ‘overeenkomen’ uit
de trits stijlen in deze casus herkenbaar
in beeld. Een belangrijke functie is
hier weggelegd voor het 11-puntenijstje:
de set afspraken die voortvloeien uit
de raadsmotie dat ‘een zachte landing’
nodig is voor de bezuiniging op de instellingssubsidie.
Dit lijstje, het hieraan gekoppelde
tweewekelijks overleg over de voortgang
en de schriftelijke verslaglegging groeien
in deze casus uit tot de gemeenschappelijke
agenda, datgene wat gemeente en diergaarde
bindt. P. toont daarbij zorg en initieert
contact. Hij betrekt ook andere geledingen
uit de gemeentelijke organisatie bij
het proces: expertise op het vlak van
bedrijfsvoering, personeelszaken en
inkoop. Het product is gezamenlijke
onderneming:
•• Er is gaandeweg veel respect
voor elkaars standpunten gegroeid.(…)
Consensus hebben we niet over de bezuinigingen,
maar je kiest voor een coöperatiemodel,
cocreatie, hoe noem je dat, noem het
even coöperatie, dus coöperatief met
elkaar op weg. En dat coöperatiemodel
was niet het enige, maar wel het model
dat ik kon bedenken voor dit geval,
wat dienend zou zijn voor de motie als
wel voor de dierentuin zelf, want dat
is ook waar hij voor staat: een gigantische
klus als het gaat om modernisering van
zijn organisatie.
Het faciliteren van het gesprek verschaft
deze beleidsmaker gaandeweg het proces
dan ook autoriteit, in de betekenis
van een optreden als gezaghebbende zender
van informatie, als verbindingsofficier
en als organisator van processen. Op
basis van de gemeenschappelijk gegenereerde
kennis van verwachtingen en belangen
is het mogelijk om toekomstbestendige
trajecten in gang te zetten. Er komen
nieuwe perspectieven op tafel en daardoor
ontstaat zicht op een resultaat. Er
is dan ook sprake van herformuleren
van de opgave, zoals in de beschrijving
van de copingstrategie naar voren komt:
het gaat in het overleg tussen gemeente
en diergaarde steeds minder om louter
een bezuinigingsoperatie en steeds meer
om het toerusten van de diergaarde voor
een gezonde toekomst. Het gezamenlijke
programma (11 puntenlijstje) om de per
motie afgedwongen ‘zachte landing’ te
bevorderen heeft daarbij dus een belangrijke
functie. De interventie is niet van
symboliek gespeend. Om te beginnen ‘intern’,
dat wil zeggen voor het discours tussen
gemeente en diergaarde: door de gemeenschappelijke
agenda kan een ritme ontstaan voor de
gesprekken, verkenningen en besluiten.
Maar vervolgens ook in een breder verband:
de 11 puntenlijst helpt een nieuw perspectief
op de toekomst van de diergaarde te
formuleren. Daarmee wordt ook het vermogen
tot ‘herformatteren’ tot uiting gebracht.
Door het optreden van deze ambtenaar
kan een nieuwe context ontstaan, waarin
het discussiepunt gaandeweg wegbeweegt
van het frame ‘getroffen door bezuinigingen’
en kantelt naar ‘werken naar een verantwoorde
toekomst’. Hiermee illustreert de coping
met de bezuiniging door P. de onderscheiden
insteek om een hoger belang aan te spreken
om een aanvankelijk lastige situatie
dragelijk te maken. In termen van Brummans
(2010) lijkt sprake te zijn van ‘frontstaging’
van een nieuw frame ‘verantwoordelijkheid’.
We schrijven ‘lijkt’ omdat het gaat
om onze interpretatie van het handelen
en niet om een uitgesproken, bewuste
strategie om de agenda te bepalen, afspraken
top of mind te houden en rollen op scherp
te stellen. Deze zorg om verantwoordelijkheid
betrekt hij overigens om te beginnen
op zichzelf. Hij markeert zelf zijn
bezoek aan de opening van de nieuwe
poort op de dag van de aanzegging van
de bezuiniging als het ‘sleutelmoment’
in deze casus. Wegbewegen was toen geen
optie:
•• Nee, dan loop je weg voor je
verantwoordelijkheid. Sterker nog, het
werd door zowel de oude als de nieuwe
directeur enorm gewaardeerd dat ik er
was, dat de wethouder er ook was! Nee,
in welke context dan ook, ik was ernaar
toe gegaan. Tenzij stervende, maar goed,
dan heb je een goede reden. M.[directeur
diergaarde] zag mij toen hij op het
podium stond om daar een toespraak te
houden, en meteen dat de gelegenheid
zich aandiende om zich even bij hem
te vervoegen, ben ik op hem afgestapt,
die behoefte had hij ook, en hebben
we elkaar een hand gegeven.
We zien dit patroon ook bij het besluit
om zelf nauw betrokken te zijn bij het
project, hij neemt een voortrekkersrol:
•• Blijdorp is een zodanig gezichtsbepalende
voorziening, zo’n onderwerp is Chefsache.
Een goede beleidsadviseur een tijdje
vol in de wind zetten dat kan wel, maar
op een gegeven moment word je toch omgeblazen
en uit positie gespeeld.
Vervolgens vertaalt zich die focus op
verantwoordelijkheid door in het contact
met de gesprekspartners van de diergaarde.
Een belangrijke troef hierbij is hierbij
de zakelijke overeenstemming van beide
directeuren op dit punt. Beiden tonen
zich doordrongen van het hogere belang
de diergaarde een gezonde toekomst te
bezorgen. De combinatie van de drie
stijlen – inleven, overeenkomen en herformuleren
– zet zich door tot in de slotfase van
de gesprekkenronde, tot waar we deze
casus volgen. Dan moet een finale versie
van het werkprogramma worden vastgesteld:
•• Ja, powerplay is soms nodig,
zoals toen we met die conclusies bezig
waren. Dan is het: jij neemt je verantwoordelijkheid,
ik neem mijn verantwoordelijkheid, we
maken nog een keer een zin en die maken
we samen, dan maken wij een deal. De
rest van tafel doet even niet mee aan
dat spelletje. Ja, kan het of kan het
niet, die bezuinigingen? Met de kennis
die we nu hebben, kan het.
7.4.3. Factoren in beeld
Hoe oefenen de zes factoren invloed
uit op het ambtelijk handelen in deze
case? We volgen de afzonderlijke factoren
om het ambtelijk handelen scherper in
kaart te brengen: wat maakt dat deze
beleidsmaker in staat is om de mogelijke
(re)acties te herkennen en hanteren?
Factor I: Persoonlijke
hulpbronnen (de werking van extraversie,
inschikkelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele
stabiliteit/autonomie en openheid/proactiviteit).
Op de dag van de bekendmaking van de
bezuiniging, bezoekt hij de feestelijke
opening van de hernieuwde poort. Iemand
die op een kritiek moment initiatief
neemt getuigt van extraversie:
•• Ik wist niet wat ik aan zou treffen,
ik was niet bang, schaamde me ook niet,
maar ik voelde me wel onbestemd. Met
gemengde gevoelens betreed je dat park.
Ik kom gelukkig vrij snel T., de oude
directeur tegen, daar ben ik meteen
op afgestapt, die heb ik een hand gegeven,
hadden we dat ook gehad, en toen was
het ijs ook gebroken. Want, wat mensen
soms doen is jou persoonlijk verantwoordelijk
stellen daarvoor. Met hem heb ik ook
eerder gesprekken gehad daarover indertijd,
dat het wat het slechter ging, dat de
subsidie minder zou gaan worden.
Uit het citaat spreekt ook terughoudendheid,
dat wil zeggen dat P. zich bewust toont
van de waarde die anderen aan de ontmoeting
kunnen toekennen. Maar om te beginnen
stapt hij op de ander af. Er is sprake
van emotionele stabiliteit en vermogen
om de druk te hanteren, zo kunnen we
ook registreren. In een toelichting
maakt P. duidelijk dat vaker sprake
is van een spanning tussen openheid
en beheersbaarheid. Volledige openheid
tijdens de voorbereiding van een collegevoornemen
kan niet, omdat je dan de Raad voor
de voeten loopt, maar in een goede relatie
houd je niet zomaar informatie achter.
Heldere procesinformatie is dan wel
mogelijk, zo maakt hij duidelijk:
•• Wat we wel hebben gedaan is zoals
het te doen gebruikelijk is, eerst winstwaarschuwingen
afgegeven, schriftelijk, maar ook in
gesprekken: ‘Jullie komen hier niet
ongeschonden uit’, ‘Het gaat om grote
klappen die de gemeente krijgt, die
de gemeente niet ongestraft kan opvangen.
We zullen moeten ingrijpen, we zullen
dus ook waar we kosten maken, kosten
moeten reduceren’. […].
Als de diergaarde met de gemeente aan
tafel gaat zitten om aan de hand van
de lijst van 11 punten in de hand ‘de
zachte landing’ te bespreken, wordt
snel duidelijk dat een voorgestelde
deadline rauw op het dak van de diergaarde
valt. Inschikkelijkheid wordt getoond.
P. stelt voor
•• ‘een wat vagere
aanduiding te gebruiken’.
Factor II: professionele
drijfveren (‘roeping’ ten opzichte van
baan of carrière, beroepstrots, spel,
publieke opgaven en betrokkenheid, gewaagde
doelen en waarden).
P. heeft een passie voor publieke opgaven
ontwikkeld en beschouwt zijn werk als
een professie:
•• Nou… je hebt je professie! Je
professie is voor een groot deel gevormd
door de kennis die je met je meedraagt,
ervaringen die je hebt. Vanaf mijn 28e
ben ik ambtenaar in een bestuurlijke
omgeving, bij meerdere gemeenten. Dus
je bent daar erg in opgegroeid, je hebt
je daar kunnen ontwikkelen, en weten
te handhaven, dus je kunt wel zeggen
dat ik daar een antenne voor heb ontwikkeld.
Het is 360 graden met de rug naar het
midden, met je gezicht naar een krachtenveld,
hoe zit dat krachtenveld in elkaar.
Wat telt voor deze beleidsmaker is helderheid:
waar staat de overheid voor en waar
anderen. Waarden zijn belangrijk: respect
voorop en dat je in staat en bereid
bent het samen eens te worden:
•• Het aantal fokprogramma’s, daar
moet je als gemeente helemaal niets
van willen weten. Anders dan dat het
waarde heeft. En welke waarden zou je
er aan toe kunnen kennen? Eén: dat de
diergaarde bestaat, twee: de educatieve
waarde die het voor de kinderen heeft
in deze stad, daar hebben we de subsidie
toen ook op gepinpoint.
Primair zien we hier een waardengedreven
ambtenaar, dat wil zeggen dat hij respectvol
wil streven naar het gedeelde belang:
•• … en dat betekent ook dat daar
waar belangen niet gedeeld zijn, dat
je elkaar wel respecteert. Als een tent
in diepe rouw is, ga ik het niet lopen
bevestigen. Maar tegelijk is de slechtste
zin om zo’n zaaltje binnen te komen:
‘Ja jongens er zijn ergere dingen’.
Dan was ik gelijk de tent uitgeramd.
Bij de inzet zien we een streven naar
professionele voldoening, die we als
beroepstrots lezen:
•• Waar ik wel van geniet is dat
een college dan zo’n besluit neemt.
Waar ik ook van geniet is het gezamenlijk
optrekken naar een resultaat – daar
kan ik dan wel van genieten ja. En waar
ik ook van geniet is de sfeer aan tafel.
De metafoor ‘spel’ komt naar voren in
deze casus, waarbij ook de doelgerichtheid
naar voren komt, vooral in de betekenis
van ‘tegenspel’:
•• Ik hou wel van tegenspel, en
daar zit bij mij ook echt iets van hoe
komt het dat ik dit zo wil, waarom vind
ik dit nou een hele goede zet en zij
niet. Ik probeer wel te kijken of ik
me in die ander kan verplaatsen. Dan
kun je zelf ook in je argumentatie en
in je strategie daar rekening mee houden.
Factor III: Ambtelijk
besef (politiek-bestuurlijke sensitiviteit,
weten hoe bureaucratische hazen lopen
en beheersing van strategieën om ‘systeemspanningen’
te hanteren en partijen in stelling
te brengen).
We herkennen de (drie) systeemgerelateerde
spanningen die tussen beheersbaarheid
en democratische context:
•• Zorgvuldigheid is voor ons geen
hol begrip. We hadden langdurige subsidierelaties,
je moet altijd zorgvuldig handelen,
maar ook vanwege de verdere procedures,
als je het niet netjes doet, ga je later
nat.
Bij een belangenafweging komt het er
op aan individuele en algemene belangen
te zien en op waarde te schatten:
•• Je moet snappen dat als het woord
Blijdorp in Rotterdam valt in termen
van subsidiekorting, dat zoiets leeft
in de harten van de Rotterdammers, links
en rechts, dus ook in die van de Rotterdamse
politici.
De spanning tussen vakinhoudelijkheid
en bestuurlijke verantwoordelijkheid
c.q. scoringsdrift zien we hier niet
scherp naar voren komen. Beide oriëntaties
sluiten eerder op elkaar aan:
•• Het college vroeg mij: geef facts
and figures, hoe zit dat in elkaar?
Toen kon ik melden hoe het er voor stond,
er had eigenlijk al eerder een afbouwplan
voor de subsidie gemaakt moeten worden,
waar allerlei prestaties aanhangen,
waarvan je je als gemeente afvraagt,
moet ik daar nog wel wat mee te maken
willen hebben.
Strategieën: in stelling brengen c.q.
hanteren van de spanningen blijkt in
deze casus te lokaliseren bij alle drie
de arena’s. Om te beginnen de bestuurlijke
arena: het college moet goed geïnformeerd
zijn en steeds in staat om de raad te
laten zien wat er gebeurt, zo blijkt
uit het citaat hierboven ook. Voor het
hanteren van de bureaucratie is het
belangrijk te weten wat mensen nodig
hebben om in beweging te komen. En dan
een zetje geven (de ‘nudge’ van Thaler
en Sunstein (2007), wat vooral helpt
als mensen wel willen maar niet kunnen).
Als blijkt dat het bezorgen van ingrijpende
kortingen nieuw is voor collega’s bij
de financiële afdeling van Bestuursdienst
schieten P. en zijn medewerkers in de
faciliterende rol. Er wordt:
•• … een draaiboek gemaakt, een
standaardbrief gemaakt, enzovoort. Daar
hebben we wel op moeten aandringen,
want dat gevoel was er aanvankelijk
niet.
Tot het in stelling brengen kan ook
worden gerekend dat de maatschappelijke
arena ruimte wordt gegund om weerstand
te manifesteren:
•• Tegelijkertijd dat is natuurlijk
de functie van de directeur van Blijdorp
en zeker de vorige, dat is die van een
bekende Rotterdammer, voor de mensen
die er werkten en de mensen die de diergaarde
bezochten. Dus van M. werd ook verwacht,
dat hij de barricades opging. En van
mij werd verwacht dat ik loyaal besluiten
van de gemeente voorbereid. En daar
hebben we het ook over gehad.
Bij het contact met de maatschappelijke
arena in casu de diergaarde is duidelijk
dat de leiding van de diergaarde gebrand
is op een zakelijke bedrijfsvoering.
•• Dus op zich zou je kunnen zeggen,
en die stelling durf ik wel aan, dat
het voornemen om de subsidie drastisch
te korten, hem wel geholpen heeft om
zijn organisatie te doordringen van
het feit, de noodzaak, dat er gemoderniseerd,
verzakelijkt moest worden.
Het gaat dan ook over de betekenis van
de landing van de korting voor de wethouder.
Die moet verantwoording kunnen afleggen,
om te beginnen aan de Raad. Het is een
voorbeeld van inlevingsvermogen in combinatie
met een stevige kennis van de gemeentelijke
mores:
•
• Je gaat de dingen toch opschrijven,
omdat je met een verhaal moet komen.
We hebben het echt vastgelegd om achteraf
verantwoording te kunnen afleggen: is
het raads- Rekenkamer of enquêtecommissie
-proof?
Factor IV: Sociale
steun (werking van nabijheid, collega’s,
informatieve, emotionele en instrumentele
steun en – intern en extern – gepercipieerde
waardering van je handelen).
De nabijheid van instrumentele en informele
steun komt in deze casus vooral tot
uiting in het interne samenspel tussen
P. en beleidsadviseur R. In de praktijk
opereren ze als een tandem; verder is
de kring van adviseurs beperkt. Naast
geestverwantschap is sprake van aanvulling
van kwaliteiten c.q. compensatie van
tekortkomingen:
•• R. is ook uit zo’n ambtelijke
baarmoeder getrokken. We zijn allebei
die ambtenarenzee in komen zwemmen.
Dat maakt het werken met elkaar ook
zo vreselijk makkelijk, dat je dat gevoel
hebt en dat je niet uit hoeft te leggen.
Er zit een hiërarchie tussen, maar dat
is feitelijk onzin. Want hij zit er
feitelijk veel dichter op dan ik. Uiteindelijk
moet ik er iets van vinden, soms moet
ik het even horen, maar ik heb er niets
aan toe te voegen of af te voegen. We
hebben dezelfde inschatting, denk ik,
van waar we mee bezig waren.[…] Ik kan
er goed over lullen, maar ik heb niet
de tijd en zelfs niet het vermogen (dat
laatste is niet getoetst), om dat goed
op te schrijven en opdrachten die daaruit
voortvloeien goed weg te zetten. Iemand
die je vertrouwt en op wie je kunt terugvallen
is heel erg belangrijk – en in je eigen
organisatie.
Informele en instrumentele steun kan
ook in de interactie met de andere partij
worden verkregen. P. waardeert de interactie
met de collega van de diergaarde; die
onderlinge band vertaalt zich door in
andere functionele lagen aan beide kanten,
zoals de wederzijdse controllers en
andere ondersteuners. Beide managers
helpen elkaar met het begrijpen van
de beeldvorming in ‘het andere kamp’
en het aftasten van mogelijkheden en
mores:
•• Je mag iemand best adviseren
hoe iemand het best zijn politieke lobby
kan aanpakken, maar het hoe daar ga
ik niet over.(…) Wie zijn dan die fractievoorzitters?
Hij heeft van ons gewoon een lijst gekregen
met namen. Ja, waarom zou je dat niet
doen?
Factor V: Zicht op
resultaat (inzicht in impact, de keten
van effecten van het eigen handelen
en doorwerking naar einddoelgroepen.
Concreetheid, snelheid en helderheid
van feedback).
Uit de hiervoor aangehaalde waarnemingen
ontlenen we een korte afstand tot resultaten
en betekenissen voor relevante groeperingen,
niet alleen buitenshuis:
•• Zowel M. [directeur diergaarde.
GR] als ik hebben veel gependeld. Gependeld
in die zin van dat wij probeerden uit
te leggen aan de wethouder en soms ook
hier intern wat er aan de hand was bij
Blijdorp. En M. pendelde van politiek-ambtelijke
burelen naar zijn mensen om uit te leggen
wat hier aan de hand was.
Er is daarbij sprake van zorg voor de
focus van ambtenaren op de effecten
van bestuurlijke beslissingen voor einddoelgroepen.
P. signaleert aanvankelijk uiteenlopende
oriëntaties als het gaat om de impact:
•• [Controllers zijn] veel instrumenteler
en technocratischer, het saldo moet
op 0 uitkomen, en het zit nu op 100.
Dat hoort bij hun functie. Daarom is
ROTS [een eerdere bezuiniging, GR] mislukt,
te technocratisch. Doordat wij dichter
op de uitvoering zitten kun je meer
politiek gevoel krijgen. Mensen die
helemaal dicht op de uitvoering zitten
hebben helemaal weinig gevoel, omdat
ze er in de praktijk niks mee te maken
hebben. De concreetheid van de opdracht
als variabele komt naar voren in de
keuze voor het 11-puntenlijstje en het
werken aan de hand van een voortschrijdend
overzicht waarop de afspraken en de
status van resultaten werden bijeengebracht.
Hierdoor was steeds sprake van een betrekkelijk
eenvoudige en gedeelde voorstelling
van zaken.
Factor VI: Ruimte voor
reflectie (koppeling tussen gedrag en
leren, hernemen van beslissingen en
coaching, programmatische aandacht).
Een interne werkgroep bezuinigingen
wordt veel waarde wordt toegedicht als
vraagbaak en terugvaloptie. Ook wordt
aan het contact met de diergaardedirecteur
een gemeenschappelijke reflectieve houding
ontleend, zoals na afloop van een gesprek
waarin enige wrijving in het gezelschap
ontstond. Maar het is meer spontaan
dan geprogrammeerd:
•• En dan praat je eigenlijk, het
klinkt wat blasé, als directeuren onder
elkaar. Als professionals onder elkaar
zeg je dat het soms lastig is om mensen
te leiden, die gewoon de goede kant
niet opwillen. […] Ja, hij toetste toen
vooral dingen. (…) Hoe je in de hele
Rotterdamse politiek je staande houdt.
Eerdere ervaringen en getoond probleemoplossend
vermogen helpen bij het bevorderen van
een reflectieve houding. Zo deelden
P. en de wethouder een eerdere ervaring
met een groot bouwproject in de gemeente,
waarbij ook lessen waren getrokken:
•• Wat ik daar van heb meegekregen
is dat als een wethouder onvoldoende
weet wat er gebeurt, hem of haar kan
worden verweten dat hij niet voldoende
stuurt. Uit de reconstructie komt verder
geen manifeste traditie van (programma’s
voor) leren en ontwikkelen naar voren.
7.4.4. Q-sort
Aan het slot van het gesprek krijgt
de respondent enkele beweringen voorgelegd,
met het verzoek deze te ordenen op een
schaal van instemming tot afwijzing
(figuur 7.3):
Figuur 7.3. Q-sort casus I
P. neemt als eerste het kaartje ‘Weerstand
maakt nieuwsgierig’ ter hand. Zegt:
‘Meestal werkt dat wel zo bij mij, ja’.
Legt het eerst helemaal rechts en schuift
het dan naar het midden:
•• Ik hou wel van tegenspel, en
daar zit bij mij ook echt iets van hoe
komt het dat ik dat zo wil, waarom vind
ik dit nou een hele goede zet en zij
niet. Ik probeer wel te kijken of ik
me in die ander kan verplaatsen. Dan
kun je zelf ook in je argumentatie en
in je strategie daar rekening mee houden.
En ja, ‘We kunnen niet bezig blijven’,
ja op een gegeven moment is het een
keer af, dat ongeduld.
Hij legt vervolgens snel de hierboven
met blauw en groen gemerkte beweringen
neer. ‘Alles wat ik bij 0 heb gelegd
zou ik ook in de +1-sfeer kunnen neerleggen’.
Dan volgen de geel gemerkte kaartjes:
•• ‘Dit hoort niet op mijn bordje’?
Iets hoort in eerste instantie op mijn
bordje en ik kijk vervolgens wel waar
het heen moet’.
P. kijkt misprijzend bij de beweringen
‘Hier zijn gelukkig commissies en procedures
voor’ en ‘Er zijn ergere dingen in de
wereld’:
•• ‘Ja, zeker in het begin heb ik dat
ook wel eens gedacht. Ja, ik ben van
relativeren, sommige mensen noemen me
onverschillig, maar dat heb ik hier
niet bij gevoeld. Omdat het gedeelde
belang heel erg voorop stond (wijst
op kaartje met de bewering hieromtrent,
GR). Dat betekent ook dat daar waar
belangen niet gedeeld zijn, je elkaar
wel respecteert.
Neemt dan het kaartje ‘Soms moet je
doorduwen’ ter hand:
•• Ja, powerplay is soms nodig, zoals
toen we met die conclusies bezig waren.
Dan is het: jij neemt je verantwoordelijkheid,
ik neem mijn verantwoordelijkheid, we
maken nog een keer een zin en die maken
we samen, dan maken wij een deal. De
rest van tafel doet even niet mee aan
dat spelletje. Ja, kan het of kan het
niet, die bezuinigingen? Met de kennis
die we nu hebben, kan het.
7.4.5. Conclusie casestudy ‘De
zachte landing’
De casestudy laat zien wat ‘meebewegen’
in essentie mogelijk maakt: persoonlijke
hulpbronnen om contact te leggen en
zo nodig door te pakken, professionele
ambitie om meer te doen dan een klus
te klaren en ambtelijk besef om de politiek,
de bureaucratie en de maatschappelijke
actoren te laten werken. De werking
van die drie ‘hefbomen’ of beïnvloedende
factoren komt in deze casestudy herkenbaar
naar voren. Dat begint met een inschikkelijke
houding en initiatiefrijke inzet. De
beleidsmaker in deze casus zoekt de
andere partij nadrukkelijk op en toont
zich over de hele linie initiatiefnemer
in het proces. Dat geldt voor de voorbereiding
van de berichtgeving over de bezuinigingen
in de gemeentelijke organisatie (zijn
inzet op een draaiboek/protocol is voorloper
van de gemeentebrede aanpak voor bekendmaking
van de bezuinigingen), voor de toerusting
van de wethouder, voor het afstappen
op de dierentuindirecteur op de openingsdag,
voor de introductie van de elfpuntenlijst,
voor het gastheerschap van de bijeenkomsten
en ook voor enkele stugge momenten bij
het activeren van gemeentelijke onderdelen.
P. verschaft hiermee voortdurend anderen
een platform en mogelijkheden om te
handelen. Die gestes blijven niet onbeantwoord.
De initiatiefrijke inzet dempt niet
alleen de teleurstelling over de bezuinigingen,
ze maakt ook andere systeemgerelateerde
zwakke punten verteerbaar. Dit geldt
bijvoorbeeld voor de beperkte openheid
die P. kan betrachten over de voorgenomen
bezuiniging en het feit dat hij niet
kan vooruitlopen op politieke en bestuurlijke
besluitvorming. In de ontstane gemeenschappelijke
werkruimte blijkt de werking van de
besluitvorming transparant te kunnen
worden gemaakt en kan weerstand in feite
worden opgevangen. Wegbewegen is dus
geen optie. P. meldt desgevraagd zijn
aversie ervan, onder verwijzing naar
zijn kijkt op de rol van de overheid
en de betekenis van ambtenaren bij het
voorbereiden en ondersteunen van bestuurders.
De gemeenschappelijke agenda ontstaat
aanvankelijk door externe – politieke
– druk: twee moties in de gemeenteraad
dringen aan op ‘een zachte landing’
van de bezuiniging op de instellingssubsidie.
Veel extrinsieke aansporing heeft deze
ambtenaar – en ook de directeur van
de diergaarde – echter niet nodig om
dat moment te benutten. We zijn in deze
casus getuige van een ambtenaar met
verwantschap met de politiek-bestuurlijke
arena, waardoor snel doorgepakt wordt
als het gaat om signaleren van knelpunten,
benoemen van de beïnvloedbare ruimte
en adressering van oplossingsrichtingen.
Of dit nu het overleg met de dierentuin
of binnen de gemeentelijke organisatie
betreft: steeds zien we een patroon
terugkeren om de andere partij in het
gezicht te zien en te (helpen) onderzoeken
waar openingen zijn. Een gemeenschappelijke
agenda met 11 punten werkt daarbij als
een katalysator, waarvan ook de symbolische
betekenis niet mag worden onderschat:
een gemeenschappelijk makende interventie
is het, die de partijen bindt. Het inlevingsvermogen
en de tegelijk zakelijke houding van
deze beleidsmaker helpt de meervoudige
perspectieven op de kwestie te voorzien
van één verbindende agenda. Die doet
recht aan de uiteenlopende belangen,
maar onder een gemeenschappelijke paraplu.
Centraal daarin staat het nemen van
verantwoordelijkheid voor de consequenties
van een raadsbesluit. De focus op verantwoordelijkheid
wordt een nieuw frame in de gesprekken.
Van ‘getroffen door bezuinigen’ kantelt
de gespreksinhoud. Het gaat steeds meer
over het ‘werken aan een verantwoorde
toekomst’. Daarmee illustreert het handelen
dragende kenmerken van de copingstrategie
‘meebewegen’.
De
dominantie van ‘meebewegen’ neemt niet
weg dat we in deze case ook uitingen
zien van de copingstrategie ‘tegenbewegen’.
Het onderscheid met deze strategie is
minder scherp dan verondersteld bij
ontwerp van het conceptueel model. Veeleer
is sprake van een logische terugvaloptie,
die kan worden aangegrepen op het moment
dat de grenzen bereikt zijn van de trits
stijlen uit de strategie ‘meebewegen’
( inleven, overeenstemmen en herformuleren).
Het is de second best optie. Op het
moment dat de deadline van de voorbereidingen
en de politieke verantwoording in zicht
komt confronteert P. de leiding van
de diergaarde met het hierboven aangehaalde
point of no return. Hij stuurt dan krachtig
op besluitvorming aan. Een tweede moment
van tegenbewegen is aan de orde als
in één van de overleggen waarbij P.
niet aanwezig is, een deelnemer een
eigen plan trekt en een verstoring van
de gemeenschappelijke koers dreigt.
P. grijpt dan in met de meest verstrekkende
copingstijl die we onderscheiden – forceren
– door een klemmend beroep op de diergaardedirecteur
om de rijen te sluiten: overigens opnieuw
een manifestatie van het verantwoordelijkheidsframe
in optima forma. Beide voorbeelden maken
duidelijk dat bij een sterke gemeenschappelijke
basis en co-oriëntatie het zeer goed
mogelijk is op vitale momenten teugels
aan te halen.
De
derde copingstrategie – ‘wegbewegen’
– wordt in deze casus niet manifest.
We vinden in de case ondersteuning voor
de stelling dat de kracht van de drie
in hoofdstuk 6 als ’primair’ aangemerkte
factoren zo groot kan zijn, dat het
– voor de hand liggende – vluchtgedrag
niet hoeft te worden aangesproken. De
eerste drie invloedsfactoren versterken
elkaar: persoonlijke hulpbronnen als
empathie, initiatief en openheid worden
in combinatie met een uitgesproken ‘professionele
ambitie’ en een breed palet aan ‘ambtelijk
besef’ ingezet. We zien P. voortdurend
het initiatief houden, hij weet hoe
de hazen lopen, hij kent wel in de organisatie
een bruikbare bron en hij kan anderen
in stelling brengen. Als inleven volgens
G.H. Mead het vermogen inhoudt tot ‘taking
the role of the other’ (1934) vinden
we hiervoor in deze casestudy een bewijs.
Daar komt bij dat op het functionele
niveau de beide leidinggevenden gedrevenheid
tonen om hun organisatie verder te brengen.
Uit de aanpak blijkt nieuwsgierigheid,
in combinatie met een kwetsbare opstelling.
Er is in professionele en functionele
zin sprake van verbondenheid. Hierdoor
is ook sprake van ontvankelijkheid voor
nieuwe zienswijzen en ontstaat vermogen
om ook elkaar te helpen bij het vinden
van intern draagvlak voor lastige opgaven.
Van
de zes beïnvloedende factoren komen
de eerste drie ‘hefbomen’ in deze casus
dus krachtig naar voren. Daarmee bevestigen
zij de veronderstelling in hoofdstuk
6 dat de trits ‘persoonlijke hulpbronnen’,
‘professionele drijfveren’ en ‘ambtelijk
besef’ het mogelijk kan maken de andere
drie factoren niet of minder aan te
spreken. ‘Sociale steun’ vervult een
bijrol, maar mag niet worden onderschat;
in deze casus is onbetwist sprake van
collegiale ondersteuning in de vorm
van bevestiging en instrumentele support.
P. weet zich verzekerd van goede ondersteuning
bij de ambtelijke voorbereiding en follow-up
van gesprekken in de persoon van een
beleidsadviseur. Deze terugvaloptie
hoeft niet zozeer te worden aangesproken
om een zwakke eigenschap te compenseren
of een mislukt optreden te herstellen;
de support is vooral instrumenteel en
informeel van aard. Wat de factor ‘zicht
op resultaat’ betreft komt naar voren
dat P. hecht aan contact met de einddoelgroepen.
Pregnant blijkt de betekenis die hij
aan deze factor toewijst bij de toelichting
op het zendingswerk binnen de ambtelijke
organisatie, vooral bij de gemeentelijke
bestuursondersteuners. Hij onderstreept
de betekenis van direct contact met
einddoelgroepen. Zijn oog voor de doorwerking
van bestuurlijke voornemens en besluiten
leidt ook naar een initiërende rol bij
de ambtelijke voorbereiding van de bezorging
van bezuinigingen, het opstellen van
draaiboeken etc. Minder uitgesproken
zien we in deze casus de betekenis van
de factor ‘ruimte voor reflectie’. Daarnaar
gevraagd relativeert P. de complexiteit
van de opgave, en zegt: ‘De mensen die
elkaar nodig hebben, weten elkaar te
vinden’. De laatste opmerking sluit
ook aan op een eerdere vaststelling
naar aanleiding van de interviews in
de hoofdstukken 4 en 5. Er is niet sprake
van een openlijk beleden verleidingsstrategie,
laat staan een trucje: een professional
zoekt en vindt de beschikbare perspectieven
en zet op basis van deelbare belangen
vervolgstappen.
7.5. Casestudy 2 – Een overtuigende
opvang
7.5.1. Kroniek van het proces
Voorjaar
2002 treedt een nieuw Rotterdams college
van B&W aan, bestaande uit CDA, VVD
en Leefbaar Rotterdam. Het coalitieakkoord
kondigt de sluiting aan van de ‘tippelzone’
aan de Keileweg. Daarmee kan een einde
komen aan de jarenlange overlast in
het gebied en kunnen de levensomstandigheden
van de prostituees – vrijwel allen verslaafd
aan drugs en/of drank – worden verbeterd.
Het duurt bijna twee jaar voordat het
college een brief aan de deelgemeenten
stuurt met het verzoek om een opvangvoorziening
te helpen vinden. Van meet af aan is
duidelijk dat deelgemeenten niet staan
te trappelen, maar wel bereid zijn mee
te denken over mogelijke oplossingen.
De stedelijke GGZ-instelling komt met
een voorstel voor een pand aan de Veerlaan
in de deelgemeente Feijenoord. Het pand
bevindt zich op Katendrecht, een historisch
beladen schiereiland, ook bekend als
De Kaap. Van meet af aan stuit het voornemen
op verzet. Als in juni 2004 een nieuw
deelgemeentebestuur begint, kondigt
het nieuwe dagelijks bestuur aan alternatieven
te zoeken. Eind september ligt er een
lijst met negen locaties. De verantwoordelijke
wethouder en het stedelijke projectteam
houden echter vast aan de eerdere voorkeur
voor Katendrecht. De boot is aan als
bekend wordt dat een woningbouwvereniging
de betrokken panden aan de Veerlaan
al heeft aangekocht. In december verharden
de verhoudingen. Het deelgemeentebestuur
onderstreept de kwetsbaarheid van Katendrecht,
de beladen historie op prostitutiegebied
en de risico’s voor de verdere ontwikkeling
van het gebied. Het dagelijks bestuur
brengt twee voorkeuren elders in de
deelgemeente in en verzoekt het stedelijke
college van burgemeester en wethouders
de haalbaarheid te onderzoeken van onder
andere een pand aan de Oranjeboomstraat.
Eind januari 2005 melden B&W dat ze
persisteren en de deelgemeentelijke
bevoegdheden voor de vergunningenverlening
in zullen trekken. Op 27 januari wordt
de bevolking geïnformeerd en op 1 februari
besluit het college definitief: het
wordt Katendrecht. Feijenoord is overruled;
het protest is niet van de lucht.
Het
deelgemeentebestuur besluit dan een
ultieme poging te doen om de impasse
te doorbreken met voornoemd aanbod voor
de locatie aan de Oranjeboomstraat.
Het college omarmt de suggestie en –
omgeven met de nodige cynische geluiden
en commentaren in de media – draait
haar voorstel terug; samen met de deelgemeente
presenteert ze een doorbraak in de impasse:
‘Katendrecht’ is van de baan en de deelgemeente
gaat de weg bereiden voor een nieuwe
opvang. Op 16 februari belegt de deelgemeente
een bewonersavond om de keuze voor de
Oranjeboomstraat uit te leggen en begrip
te verwerven voor de overwegingen. De
avond in de plaatselijke Persoonshal
wordt een pandemonium: een uitbundig
toneel voor protesten en verwijten.
De bewonersorganisatie voert aan niet
goed gekend te zijn in de voorgenomen
besluiten; uit de protesten komt ook
naar voren dat men vindt dat er teveel
vrouwen worden opgevangen en bovendien
de rust in de wijk zal verdwijnen. De
bewoners claimen de bijeenkomst. ‘Niks
deelgemeente, wij hebben deze hal afgehuurd’,
roept de voorzitter van de bewonersorganisatie
in de microfoon (Rotterdams Dagblad,
17 februari 2005). Zeker vijfhonderd
mensen zijn er binnen, cameraploegen
en fotografen verdingen zich en deelraadsvoorzitter
W. baant zich een weg naar voren. Aan
echt spreken zal hij nauwelijks toekomen.
‘We zijn bezig met een goede zaak, ik
hoop u daarvan te kunnen overtuigen’,
probeert hij nog volgens het verslag
in de krant. Joelende wijkbewoners snoeren
hem de mond, bedreigingen en verwensingen
vliegen door de zaal. De bereidheid
om het college tegemoet te komen met
een nieuwe locatie en daarbij ook nog
een bedrag voor een noodkeet op tafel
te leggen wordt als verraad afgedaan.
‘We zijn geen stortplaats’, roept een
dame volgens het verslag in het Rotterdams
Dagblad daags erna (17 februari 2005).
Uiteindelijk zal de deelraadsvoorzitter
onder politiebeveiliging worden afgevoerd.
‘Ja, het was een rare film, waarin je
helemaal niet meer zelf het gevoel hebt
dat je daar nog de regie in hebt, maar
dat je in een maalstroom van gebeurtenissen
wordt meegezogen’, zegt deze in het
Rotterdams Dagblad van 18 februari 2005.
‘Dit was wel het springende punt, het
belangrijke moment voor jezelf. […]
Dit proces bracht me het besef bij dat
ik de wijk iets aangedaan had, ook al
wist ik dat het voor een deel komt door
wat het gemeentebestuur eerst in de
wijk Katendrecht de bewoners had aangedaan.[…]
Het alternatief was wel een deelgemeentelijke
keuze en daar voelde ik mij verantwoordelijk
voor. En dan vervolgens – en dat vond
ik wel een leermoment – hoe kan je nou
proberen in het reine te komen met zo’n
wijk’. Een paar dagen later neemt hij
afstand door middel van een (al geplande)
week vakantie. ‘We moeten nu een adempauze
inlassen. Er zal veel moeten worden
geïnvesteerd om draagvlak te krijgen’,
zegt hij tegen de verslaggever van het
Rotterdams Dagblad van 18 februari.
Het
dagelijks bestuur besluit dan om een
ronde te maken langs alle instellingen
en groeperingen. W. kiest begin maart
voor een aanpak van gesprekken in kleinere
kring met eenieder die met de deelgemeente
in gesprek wil treden. Hij introduceert
een drietrapsraket: (1) eerst zorgen
bespreken, vervolgens (2) oplossingsmogelijkheden
verkennen en tenslotte (3) afspraken
maken over wie welke actie kan ondernemen.
Om het huisvestingsprobleem van ‘de
dames van de Keileweg’ te kunnen tackelen
worden vervolgens drie bijeenkomsten
belegd. De ronde leidt naar een nieuw
draagvlak voor de opvang van een beperkt
aantal extippelaarsters. In juni gaat
de deelraad akkoord met een programma
voor de vestiging van het pand en volgde
een officiële ondertekening door alle
betrokken instellingen incluis de wethouder.
Onderdeel van de aanpak is een ‘compensatieprogramma’:
werkgelegenheid, scholingsactiviteiten,
een opknapbeurt van de buurt. Ter ondersteuning
van de gespreksronde werd met behulp
van de Communicatieafdeling van de GGD
een campagne opgezet. Brieven en folders
waren niet voldoende gebleken immers.
In advertenties werden vragen van burgers
aangegrepen voor uitleg, zoals ‘Waarom
sturen we ex-prostituees niet naar de
Maasvlakte?’ (Maasstad, 23 maart 2005).
Een belangrijk uitgangspunt bij de campagne
was dat het besluit over de opvang als
zodanig niet ter discussie stond. Boodschap
daarom, aldus een toelichting in dezelfde
editie van ‘Maasstad’: ‘niemand wil
de dames van de Keileweg in zijn achtertuin,
maar ik snap wel dat dit een adequate
oplossing kan zijn’. De tippelzone aan
de Keilweg sluit uiteindelijk iets eerder
dan gepland: vanaf 14 september 2005
geldt een verbod op straatprostitutie,
de opvanglocatie in Feijenoord opent
de poorten.
Enkele
maanden na afronding van de opgave keert
W. terug naar de ambtelijke dienst.
Hij wordt projectleider voor het programma
‘Maatschappelijke opvang’. Doel: het
vinden van opvangvoorzieningen voor
daklozen in alle deelgemeenten. Hij
benut de ervaringen uit Feijenoord bij
de ontwikkeling van die opgave en het
verwerven van draagvlak voor de nieuwe
klus. Bij de start van de werkzaamheden
wordt de communicatie met belanghebbenden
nadrukkelijk geagendeerd. Lessen uit
de ervaringen met de opvang van ex-prostituees
worden meegewogen bij de nieuwe aanpak.
Dit komt onder meer tot uiting in een
keuze voor veel 1 op 1 communicatie,
het erkennen van de eigen belangen en
verwachtingen van deelnemers en ook
maximale transparantie over processtappen,
rollen en beschikbare ruimte voor onderhandeling
(wat staat vast en wat niet). We betrekken
observaties van W. over deze lessen
bij de beschrijving van het ambtelijk
handelen van de ambtenaar die deelraadsvoorzitter
werd en weer terugging naar de ambtelijke
dienst. Aan het begin van het programma
worden deelraadbestuurders uitgenodigd
voor een treffen in gebouw ‘De Hille’
in Feijenoord, ooit één van de mogelijke
locaties voor de opvang van ‘de dames
van de Keileweg’. Boodschap van de wethouder
en haar projectleider: gemeente en deelgemeenten
gaan niet tegen elkaar maar met elkaar
aan de slag om opvang te realiseren
Tabel 7.8 vat deze kroniek feitelijk
samen.
Tabel 7.7. Feitenrelaas
casestudy II
7.5.2. Coping met opvang
We volgen ook bij deze case de beschrijving
van de copingstrategie ‘meebewegen’
uit het copingspectrum (samengevat in
7.2.). In welke mate spreekt uit de
aanpak van deze beleidsmaker een of
meer van de onderscheiden stijlen: ‘inleven’,
‘overeenkomen’ en ‘herformuleren’, met
de bijbehorende gedragsvoorbeelden?
We vinden in de casus diverse tekenen
van inleven in posities van anderen.
W. is zelf eerst ambtenaar op het stadhuis
geweest en ziet de collega’s die daar
nu zitten worstelen met de omgang met
de deelgemeente, waar hij dan als deelgemeentebestuurder
aantreedt:
•• Voor mij was het in die zin ook
wel een beetje een cultuurschok, dat
ik dacht: ik heb vroeger aan de andere
kant van de tafel gezeten, ging ik toen
ook zo met de mensen om? Je kwam natuurlijk
van de andere kant van de wereld en
ineens voel je je gewoon een lulletje
om het zo maar te zeggen. Je voelt je
in alle opzichten niet serieus behandeld.
De massale bijeenkomst in de Persoonshal
is voor hem het ‘sleutelmoment’ in de
casus. Hij bekent dat er sprake was
van een verrassing, een overweldigende
ervaring, waar hij zich niet op had
ingesteld, de inleving schoot hier dus
tekort:
•• Dat je ziet dat je een dag lang
de opening van het NOS Journaal bent.
Dat daar een schutterende voorzitter
staat (…). Dat je moet afgevoerd worden
door de politie. Wat ik zelf niet zo
heb ervaren, maar van anderen achteraf
hoorde, was dat er ook bedreiging en
verwensingen naar mijn hoofd werden
gesmeten. Je denkt: waar ben ik in godsnaam
nou in terecht gekomen? (…) Ja, het
was een rare film, waarin je helemaal
niet meer zelf, het gevoel hebt dat
je daar nog de regie in hebt, maar dat
je in een maalstroom van gebeurtenissen…
Het voorval is een ingrijpend moment
voor de ervaren gemeentelijke beleidsmaker.
De impact is dusdanig, dat hij een andere
benadering van de wijk bedenkt. Dit
gebeurt in de vorm van een drietrapsraket
van gesprekken, die begint met ruimte
bieden aan de zorg van de bewoners.
De deelgemeente kan er niet om heen
zich écht te verdiepen in wat mensen
beweegt en daar moet je dus tijd voor
nemen, benadrukt hij:
•• Nou, het is de vlek benoemen
(…). De woordjes ex-prostituee en prostituee
liggen heel dicht bij elkaar. Iedereen
heeft ook het beeld op het netvlies
staan van die uitgemergelde vrouwen
op de Keileweg, die tientallen jaren
verslaafd zijn, dan is het een beetje
simpel om te denken van: je stopt ze
eerst in een kliniek bij Bouman GGZ
en even later, vallen ze daar nooit
meer in terug. Dus dat is een hele reële
zorg.
Twee: we weten ook allemaal dat het
te maken heeft met drugs. Dus dat zo’n
voorziening een uitstraling heeft naar
drugs, ja.
Drie: Die vrouwen zijn niet op zichzelf.
Zeker bij de Keileweg, daar zat een
wereld van pooiers omheen. Dus ook,
hoe houd je dat buiten de deur.
Vier: Vervuiling.
Vijf: Voorbeeldgedrag voor onze kinderen,
opvoeden vanuit de situatie. Het is
net een brainstorm, daarvan is het slecht
als je in een eerste fase al gaat lopen
afkappen. Nee, je respecteert alles,
je respecteert alles wat ze zeggen.
En in tweede instantie ga je het erover
hebben: hoe reëel is dat nou allemaal.
Hij neemt de weerstand daarmee als een
uitgangspunt voor het handelen, en zoekt
naar mogelijkheden om aan te sluiten
op beschikbare perspectieven en manifeste
definities van de werkelijkheid. Daarmee
komt de stijl van ‘overeenkomen’ uit
de beschrijving van de copingstrategie
‘meebewegen’ direct in beeld: er komt
ruimte voor twijfelen, ruimte en ordening.
De stapsgewijze gespreksronde komt op
tafel. Het begint met ruimte bieden
aan wat er leeft:
•• Eerste bijeenkomst: waar maken
jullie je nou zorgen om? En daarna die
tweede bijeenkomst: zet er nou eens
naast wat kan je eraan doen om die dingen
waarvan je denkt dat ze gaan gebeuren
te bestrijden? En dan de derde bijeenkomst:
afspraken. Het gevoelen, het leerpunt,
dat je na wat je zo’n wijk aan hebt
gedaan dat je weer met de wijk in het
reine moet komen en toch ook richting
stadsbestuur moet terug vechten. Dat
had dan daarop betrekking dat we zeiden:
het moet zo groot niet worden, kan-ie
niet kleiner worden, 29 naar 21 vrouwen.
En ook: dat geld dat we erin hebben
gestoken, krijgen we dat ook terug?
Jongens, ik ga voor jullie wijk dingen
uit het vuur slepen bij de Coolsingel.
Dat had ik zelf ook wel weer nodig in
mijn gevoel om weer een beetje on speaking
terms te komen met die wijk. Maar dat
duurde wel een maand of vier, vijf….
We zien hoe hij stap voor stap resultaat
boekt. Boodschap: ieder mag zijn zegje
doen, maar we staan niet stil en zijn
gericht op de oplossing. Consciëntieus
zet hij in om mee te bewegen met de
stadsbestuurders, gefocust op het algemeen
belang en vooral op een moreel zuivere
koers. Hij heeft een hoger belang in
het vizier en vormt – herformuleren
in termen van het stijlendrieluik van
deze copingstrategie – alle inspanningen
naar die focus. We kunnen hier van frontstaging
spreken: het naar voren schuiven van
een dominant frame ten koste van andere
denkbare inkaderingen. Bij W. draait
alles om ‘de inhoud van de zaak’:
•• …want mij ging het puur en alleen
om de inhoud van de zaak, ik had geen
verdere politieke bijbedoelingen en
ik wilde heel ver gaan om dat gedaan
te krijgen. Het college had een nieuw
feit nodig. Ik heb daaraan meegeholpen.
Het was me veel waard. Achteraf dacht
ik: misschien ben ik daar te ver in
gegaan. Die draai maken en het college
helpen... want het was geloof ik niet
zo. Ik heb ook in die zin het spel maar
beperkt meegespeeld. Dat ik wel duidelijk
gemaakt heb dat het onderdeel van de
toezegging, dat bod om mee te betalen,
dat lag al in brieven van november,
december vast. Althans, niet een bedrag,
maar wel de bereidheid om mee te betalen,
zij het dat dat bedrag nog niet geëxpliciteerd
was.
Uit de beschrijvingen springt naar voren
dat W. partijen in stelling kan brengen
en daartoe op een flink doorzettingsvermogen
kan terugvallen. Als het stadsbestuur
wil terugkomen op het eerdere besluit
in Katendrecht de opvang te realiseren,
schuwt hij niet om te burgemeester en
wethouders te helpen met een bestuurlijk
alibi. Als je anderen mee wilt krijgen
moet je voorstellen overnemen, zolang
het de goede zaak – de inhoud – dient.
Hij verklaart zijn publieke medewerking
aan de verdediging van draai van het
college:
•• Omdat het mij zoveel waard was.
Het was nogal niet een hele heftige
voorgeschiedenis en ik beschouwde per
saldo dat wij het gewonnen hadden, om
het zo maar te zeggen. Want uiteindelijk
was onze optie gekozen. En het college
droop tussen aanhalingstekens af. Alleen,
om de aftocht van het college een beetje
te maskeren, wilde ik ze wel helpen
en dus op die twee punten tegemoetkomen.
Dat patroon van anderen helpen om mee
te werken in de door hem bedoelde richting
herhaalt zich, als in de gesprekken
in de deelgemeente naar voren komt dat
verlaging van het aantal vrouwen in
de opvang een rol kan spelen. Spelregels
zijn er om gebruikt te worden…:
•• Maar als ik nou die deelgemeenteraad
wat scherpe moties laat aannemen, dat
de verdere medewerking staat of valt
met een kleiner aantal vrouwen in de
opvang, dan ga ik natuurlijk weer met
die moties onder mijn arm terug naar
het gemeentebestuur. Ja, zo werken die
dingen. Dat spel, dat ging allemaal
wel goed, ook samen met die deelgemeente.
Dus dat kwam allemaal wel goed uit,
dat werkte wel.
In de aanpak van deze beleidsmaker is
het vinden van ruimte voor onderhandeling
een belangrijk aspect van het proces.
In die ruimte kunnen nieuwe mogelijkheden
ontstaan of oude voorstellen rijpen.
Zolang alle betrokkenen het hogere doel
in de gaten te houden, is het niet nodig
om je zin door te drukken. De toepassing
van dit inzicht komt ook naar voren
in zijn volgende baan. Hij gaat dan
aan de slag als projectleider Maatschappelijke
Opvang. In die functie neemt hij de
zorg op zich voor een reeks aan opvangvoorzieningen
voor daklozen in de stad. Daar is hij
op dat moment harder nodig, verklaart
hij de overstap. Over de aanpak:
•• … ik had een goede projectorganisatie
die de uitvoering deed. Daar vond ik
juist wel dat de kracht ervan was, en
dat hoort bij een goede procesaanpak,
dat je weliswaar weet waar je ongeveer
qua richting uit wilt komen, maar dat
je wel openstaat, ruimte laat, voor
de inbreng van anderen. En dat je wel
moet realiseren dat je, als het aan
jou ligt bij wijze van spreken hier
uitkomt, maar omdat je het met anderen
doet, het ook denkbaar is dat je daar
uitkomt, en dat je daar dus ruimte moet
geven.(…). Vaak waren die oplossingen
die wij dan hadden de goedkoopste, maar
ja, met meer draagvlak dan kostte dat
wat meer.
Bij deze nieuwe opdracht zien we dus
copingstijlen terugkomen uit de eerdere
ervaringen in deelgemeente Feijenoord.
W. creëert openingen voor meedenken
en zoekt oplossend vermogen bij partners.
Bij het verbinden van algemene doelen
aan individuele doelen zoekt hij overeenstemming
over gemeenschappelijke spelregels,
die nadrukkelijk inhoudelijke vertrekpunten
beschrijven. En hij faciliteert het
proces. Per deelgemeente komen er ‘zoekgroepen’,
waarin gemeentelijke diensten, woningbouwcorporaties
en ook de politie zitting hebben, onder
regie van de deelgemeente. Per groep
fungeert een stedelijke secretaris als
aanjager. Er komen enkele ‘beginselen’
waardoor het proces ‘op zo’n objectief
mogelijke manier’ kan verlopen: •• Een:
we willen netjes spreiden over de stad,
waar dit soort voorzieningen de neiging
heeft om altijd in bepaalde wijken terecht
te komen. Dus iedereen doet mee. Ook
Hoek van Holland, Pernis, iedereen krijgt
zijn deel. In de verdeling – dat was
ook zo’n principe – kijken we ook naar
wat er al is in aan die soort voorzieningen
en naar de Veiligheidsindex. En tenslotte
ook de vraag hebben ze meegedaan aan
voorzieningen voor de dames van de Keileweg.
Dan hebben ze een plusje, anders hebben
ze een achterstand. […]. Daar heb ik
al flink over nagedacht, er moet een
goed beargumenteerd verhaal onder worden
neergelegd.
7.5.3. Factoren in beeld
Wat heeft deze beleidsmaker in huis
om mee te bewegen met de vermeende weerstand
en om resultaat te boeken. We volgen
de zes beïnvloedende factoren.
Factor I: Persoonlijke
hulpbronnen (de werking van extraversie,
inschikkelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele
stabiliteit/autonomie en openheid/proactiviteit).
Uit de casus spreekt een behoefte aan
openheid en dat vraagt om mensen tegemoet
te treden (proactiviteit), een goede
relatie op te bouwen met relevante relaties:
•• Het vorige DB zat in de loopgraven
rondom de bewonersorganisaties, maar
ik dacht: ik wil een goede relatie met
die organisaties opbouwen. Ik vind wel
dat ik ze nodig heb, daar wil ik wel
een goede relatie mee opbouwen.
We zien het koppel emotionele stabiliteit
en waarden ook op andere momenten naar
voren komen. Het is niet alleen belangrijk
om zelf rustig te blijven, maar ook
die rust over te brengen naar anderen.
Zoals op de avond dat de gemeente haar
aanvankelijke voornemen om de opvangvoorziening
in Katendrecht te vestigen komt uitleggen.
Hij zit dan in de zaal als deelraadsvoorzitter:
•• En ik zat er in die zaal wel
rustig, voor mij was het natuurlijk
wel een avond die verder wel goed verliep.
Voor de inwoners van Katendrecht was
ik wel even hun man om het zo te zeggen.
De avond liep enigszins uit de hand.
En ik heb toen juist gezegd: mensen,
ik ben het er niet mee eens, maar geef
ze wel de gelegenheid om hun verhaal
af te maken.
Eerlijkheid is ook nodig over wie waarvoor
verantwoordelijk is en realistische
doelen nastreven. In een deelraadsvergadering
meldt W. dat drugsgebruik in de nieuwe
opvangvoorziening niet getolereerd zal
worden en overlast zal worden afgestraft
(Rotterdams Dagblad, 25 maart 2005).
Moeten vrouwen niet zijn afgekickt voordat
ze de voorziening binnenkomen? Hieruit
spreekt ook aandacht voor zorgvuldigheid
omtrent verwachtingen. En in huis-aan-huisblad
Groot IJsselmonde meldt hij:
•• “Nee, daarover moeten we eerlijk
zijn” (…) “De vrouwen gaan allemaal
eerst naar de kliniek met als doel af
te kicken, maar dat zal zeker niet in
alle gevallen lukken. Dat kun je ook
niet verwachten, sommigen van hen zijn
al twintig jaar verslaafd”.
Factor II: professionele
drijfveren (‘roeping’ ten opzichte van
baan of carrière, beroepstrots, spel,
publieke opgaven en betrokkenheid, gewaagde
doelen en waarden).
Rotterdam motiveert, in het bijzonder
publieke opgaven:
•• Ik ben altijd wel een workaholic.
Van huis uit meegekregen dat ik teveel
eieren in een mandje doe. Er zitten
veel werkeieren in. Ik heb nu wel een
redelijk evenwicht tussen werken en
genieten. […], de jaren ’90, was ik
dag en nacht met mijn werk bezig, schrijven
en nadenken…maar nu. Maar wat bij mij
een grote drijfveer is, is het publieke
belang. Ik heb me altijd moeilijk kunnen
voorstellen dat ik in het bedrijfsleven
werken zou. En ik voel me altijd zeer
verbonden met Rotterdam. Ik ben een
geboren en getogen Rotterdammer. Bezig
zijn met dingen van Rotterdammers, ik
zou niet zonder kunnen.
Roeping is eerder aan de orde dan baan
of carrière, dat is wel duidelijk. Daarbij
zoekt hij het spel op. Als je het spel
doorhebt, speel je het mee. Als het
college het aanvankelijk voornemen om
op Katendrecht de opvang te realiseren
intrekt en de bereidheid van de deelraad
als duveltje uit een doosje wordt gepresenteerd,
klinkt in de media wantrouwen door.
Een verslaggeefster registreert dat
W. ‘een slechte leugenaar’ is (Rotterdams
Dagblad, 12 februari 2005):
•• Maar goed, ja, ik ben wat dat
betreft ook een slechte toneelspeler,
dus als het dan vervolgens in een bijeenkomst
over gaat, ja, dan ga ik ook gekke bekken
zitten trekken, en nee zitten schudden
en zo. Ik kan dat ook niet volhouden.
Ik kan mij dat krantenbericht nog wel
herinneren. Het eindigde met de opmerking
dat ik slecht kan liegen, en dat mijn
vrouw daar gelukkig om moest zijn. Daarbij
etaleert hij een hoger doel, betrokkenheid
van mensen is van belang.
Hij onderstreept ‘de participatiegedachte’
als een vaandel voor het handelen. Dat
is als een waarde, in die zin dat het
als een moreel kompas fungeert:
•• Representativiteit van samenstelling
zegt mij iets minder, maar ik vind wel
dat je een representatieve werkwijze
moet hebben. In de manier waarop je
tot een advies of standpunt komt, als
een bewonersorganisatie zich open stelt
voor allerlei opvattingen, bijvoorbeeld
als je een standpunt bepaalt, dat je
er dan ook een bewonersvergadering aan
vooraf laat gaan, dan telt het voor
mij ook wel. Het feit dat het weliswaar
misschien geen mooie afspiegeling is
van die wijken, dat kan je die bewonersorganisaties
niet kwalijk nemen. Het feit dat anderen
niet participeren, dat kan je de bewonersorganisaties
niet kwalijk nemen. (…) Pieter Tops
[bestuurskundige, GR] had het altijd
over de vitale nieuwe coalities (…).
Dus R. [voorzitter bewonersorganisatie,
GR] had ik erin meegenomen, die had
bij mij het beeld gevestigd dat dit
overal een lastige discussie wordt,
maar dat we er wel een zeker draagvlak
voor hebben.
Factor III: Ambtelijk
besef (politiek-bestuurlijke sensitiviteit,
weten hoe bureaucratische hazen lopen
en beheersing van strategieën om ‘systeemspanningen’
te hanteren en partijen in stelling
te brengen)
De systeemspanningen liggen in deze
casus wat gecompliceerd; de beleidsambtenaar
is tijdelijk bestuurder. Hij herkent
het samenkomen van de korte termijnfocus
van de bestuurder en de lange termijn
van de ambtenaar:
•• Toen zei die topambtenaar: weet
je wat, ik ga het sonderen bij de burgemeester,
ik bel je er maandag over terug – of
hij daar iets in ziet. Vervolgens belde
hij: jij moet hem bellen vóór de collegevergadering
van dinsdag met het zogenaamde aanbod.
Dat is de grootst mogelijke onzin. Dus
ik heb gewoon het spel meegespeeld,
want ik was als een kind zo blij moet
ik eerlijk zeggen, en dat is ook mijn
gevoel.
De spanning tussen beheersbaarheid en
democratische besluitvorming komt indringend
naar voren door de gevoeligheid van
de thematiek. Erkenning van de complexiteit
speelt een belangrijke rol bij W., die
onderkent geleerd te hebben van de vrucht
die het bieden van ruimte – en het helpen
benutten van die ruimte – heeft:
•• Na de fase dat je de regie totaal
kwijt was, daarna wel weer er meester
van worden, ja en beheersbaarheid dat
klinkt wat control-freakerig, niet in
die vorm van beheersbaarheid maar dat
het in grote lijnen wel allemaal te
bezien valt en binnen marges voorspelbaar
is.
Bezien we de strategieën c.q. het hanteren
van spanningen dan zien we dus het vermogen
om anderen in stelling te brengen. De
drietrapsraket van bijeenkomsten na
het debacle in de Persoonshal is er
een voorbeeld van: zowel deelgemeente
als samenleving krijgt hierdoor een
platform. Hij is thuis in de gemeentelijke
mores. Hij weet hoe de hazen lopen,
kent de spanningen die de overheid als
systeem met zich meebrengt en beweegt
zich ogenschijnlijk lichtvoetig tussen
de ambtelijke en bestuurlijke arena’s.
Bij de vertelling onderdrukt W. regelmatig
binnenpretjes als hij gezette stappen
herneemt. In het spel van geven en nemen
komt het erop aan dat je een ander in
positie kunt brengen door hem of haar
te helpen bij het zien van alternatieven
en het toerusten bij de presentatie
hiervan:
•• Ik ging mee in de wensen, ik
weet niet waarom, of ik nou was meegetrokken
of dat het een uitnodiging was, ik was
natuurlijk al een man van de gemeente,
en toen ontspon zich een gesprek en
dat vond ik in die zin wel bizar dat
ik dacht: er is toch een andere optie?
Ik bracht twee punten naar voren: A,
we willen eraan mee betalen, en B, natuurlijk
is het zo dat wij altijd gezegd hebben
dat wat tijdelijk is hier ook definitief
wordt, en dat we daar ook voor garant
staan. Dat waren voor hem een soort
nieuwe feiten bijna.
W. vraagt hierbij aandacht voor de hygiëne
van het samenspel tussen bestuur en
samenleving, en om te beginnen ook binnenshuis.
Eerlijkheid over rollen en verantwoordelijkheden
is belangrijk:
•
• Ik heb later heel sterk (…) altijd
geroepen: je kunt van deelgemeenten
vinden wat je wilt, maar op het moment
dat een deelgemeente coalities aangaat
met bewonersorganisaties, dan kun je
het als gemeentebestuur wel schudden.
In die zin ben ik van huis uit sowieso
altijd wel een decentralist geweest,
ook wel iemand die sterker op participatie
is gericht, en dus in een proces verzeild
was geraakt, waar alles op een manier
gebeurde die eigenlijk indruist tegen
de waarden waar je voor staat, om het
maar zo te zeggen.
Alles draait bij deze ambtenaar om het
aanspreken van mensen, luisteren naar
wat hun beweegt en duidelijk maken van
rollen en mogelijkheden. Bied mensen
ruimte en laat het platform werken.
Dan blijken de oplossingen soms klaar
te liggen:
•• De leidster van het kinderdagverblijf
deed dat zó goed. Ik heb later ook wel
eens gedacht: als zij een verhaal tegen
had gehouden, dan was ik ook weggeweest.
Want het werd door iedereen als argument
gebruikt. Hoe kan je in godsnaam als
bestuurder zo’n voorziening naast een
kinderdagverblijf zetten? En daar zat
een vrouw, dat zijn dan weer van die
gouden krachten die er altijd wel zijn,
die zei: die vrouwen moeten toch ook
ergens zitten, dus ja, nou ja. Dus die
bood mij ook wel dat podium. (…) En
het was heel bepalend voor die avond,
dat zij dus dat genuanceerde verhaal
hield. Want anders was er een hele andere
stemming ontstaan.
De crux schuilt in anderen in staat
stellen regie over hun situatie te laten
hebben en houden; die zienswijze werd
toegepast bij het Maatschappelijk Opvangproject:
•• Ze werkten allemaal mee. Maar
ze hadden allemaal wel zelf de regie.
Om de twee maanden zaten ze allemaal
om de tafel bij de wethouder en dan
vroeg ze: ‘Hoe gaat het?’ En daar legden
ze – ook ten overstaan van elkaar –
verantwoording af over de voortgang.
Daarmee ontstond wel iets van een sfeer
‘We hebben een gezamenlijke opgave’,
een mobiliseren van krachten.[…] Met
die bestuurlijke sessies in het begin,
juni een startbijeenkomst en eind augustus
weer één, denk ik dat J. [wethouder]
er wel in slaagde om bij de bestuurders
gedaan te krijgen dat ze zeiden we hebben
een gemeenschappelijk probleem, maar
ook een kans met de middelen die er
door het Rijk worden gegeven om de problematiek
van de daklozen eens echt aan te pakken,
en het gaat om een manier waar we echt
geloof in hebben. Dat waren dingen die
bij de deelgemeenten echt gingen ontstaan.
Feijenoord kwam in beweging nadat een
gemeenschappelijke agenda was opgesteld:
de drietrapsraket van zorgen bespreken,
oplossingen definiëren en afspraken
maken. Het vinden van passende taal
en geschikte frames is in deze casus
duidelijk af te tekenen. Als projectleider
bij de GGD voor het vinden van ruim
twintig opvangvoorzieningen voor dag-
en thuislozen in de hele stad kiest
hij opnieuw voor een start met enkele
gemeenschappelijke vertrekpunten:
•• We hadden het nog niet helemaal
scherp, maar wel hoofdlijnen. En men
zei: ja dat ziet er goed uit, en als
we eind augustus die verdeling met elkaar
rond hebben, dan hebben jullie – deelgemeenten
– de regie bij het zoeken van locaties.
Als het enigszins kan honoreren we jullie
voorstellen.
Andere les wat de vormgeving betreft:
beter dan zelf voor de troepen te gaan
staan tijdens massale bijeenkomsten
kun je netwerken mobiliseren:
•• Wat we toen gedaan hebben is
dat we ons hebben laten uitnodigen.
De opbouwwerker had een hele goede relatie
met de Peperklip en dat gebouw lag daar
bijna pal naast, daar zat ook een vrouwenstudio.
Die had nog zo wat andere relaties.
We hadden ook van de deelgemeente een
gebiedsmanager. Dat heette toen wat
anders, maar goed, die hebben ook hun
vertakkingen in de wijk. Die hadden
we gezegd: wij willen een soort lange
mars door alle instellingen gaan maken
en ze allemaal bezoeken, om, wat niet
gelukt is, want kijk die bijeenkomst
in de Persoonshal was een groot drama
(…) geen kans gekregen om een verhaal
te houden.(…) Ik wilde proberen om overal
dat verhaal te houden en in elke bijeenkomst.
Dat had ik wel als idee: of er niet
tenminste een paar mensen zijn, of een
enkeling, die een tweede stap wil zetten
om met elkaar aan dat convenant te werken….
Factor IV: Sociale
steun (werking van nabijheid, collega’s,
informatieve, emotionele en instrumentele
steun en – intern en extern – gepercipieerde
waardering van je handelen). Als het
gaat om de beschikbaarheid van sociale
steun noemt hij om te beginnen de directe
collega’s:
•• …ik had wel veel steun aan het
bestuur, E. (dagelijks bestuurder] vooral,
een gouden vent, echt ook scherp, jammer
dat hij voor bestuur verder nooit door
is gegaan. M. was van de VVD, ze steunde
me door dik en dun. Daarnaast was er
ook D. die me ook wel steunde, vanwege
ziekte speelde ze een wat andere rol
(…) Maar goed, we waren wel een team...
Instrumentele steun speelde een belangrijke
rol in de vorm van bijdragen van een
opbouwwerker en een communicatieadviseur.
Ook hier zien we een patroon van gerichte
inschakeling, geen toevallige contacten:
•• Ik heb altijd veel gehad, en
die heeft ook veel met mij meegedacht,
aan T. [opbouwwerker]. Echt een eminente
opbouwwerker vind ik, ook in andere
processen. […] Je kon hem sowieso opbellen,
maar ook wel, meedenken…
De wereld van T. was enerzijds opbouwwerker
anderzijds bewonersorganisaties. Meedenken
over hoe die bewonersorganisaties, hoe
die toch een beetje mee te krijgen waren.
Dat niet die hele wereld van de bewonersorganisaties
over me heen zou vallen.[…]
•• En dan is het wel goed dat je
daar niet alleen zit, maar ook een communicatieman,
een inhoudelijk deskundige van de GGD.
Zodat de experts dan zeggen zus en zo,
en je kaf van koren kunt scheiden, maar
in eerste instantie neem je alle zorgen
serieus. En je gaat met elkaar dat proces
door.
Tot die steun behoort ook feedback van
collega’s en leidinggevenden:
•• Bij mijn afscheid hadden we een
etentje met de projectgroep en toen
zei M. [directeur GGD]: jij gaat hier
wel door het leven als de minzame potentaat.
Daar heb ik wel over nagedacht. Aan
de ene kant heeft het iets van vriendelijk
over nadenken, maar anderzijds… wel
op een gegeven moment gedreven aansturen
waar je op wilt uitkomen. Dus die drive,
ja, maar het is niet iets solistisch,
wel het ontwerp heb ik een belangrijke
rol gespeeld, maar in de uitwerking
is het absoluut een collectieve prestatie.
Externe sociale steun vanuit de samenleving
werkt ook als bekrachtiging en bemoediging.
Wie goed doet, goed ontmoet:
•• Er was een soort open dag, en
toen zeiden mensen van Unilever: wij
hebben ook een beetje na zitten denken
nou, wij zouden het ook allemaal niet
bedacht hebben maar ja, waar zijn wij
nou goed in? Wij hebben heel veel koks
want wij proberen voortdurend dingen
uit. Zouden mensen van ons niet kookworkshops
aan die vrouwen kunnen gaan geven? Toen
dacht ik: nou, dat is nou een ideale
vorm van dat sociale profijt dat je
voortdurend probeert te organiseren.
Dat soort dingen, dat zijn dan symbolen
dat je denkt: uiteindelijk is het toch
wel gaan werken.
Het perceived external prestige (waargenomen
steun van de buitenwereld) is voor deze
gedreven ambtenaar geen uitgesproken
motivator. Jazeker, de media-aandacht
over de bijeenkomst in de Persoonshal
maakte indruk, maar om het telefoontje
van de mediatrainer ’s-anderendaags
dat hij hem wel even zou kunnen helpen,
moet hij vooral lachen.
Factor V: Zicht op
resultaat (inzicht in impact, de keten
van effecten van het eigen handelen
en doorwerking naar einddoelgroepen.
Concreetheid, snelheid en helderheid
van feedback).
W. kiest er voor om de verantwoordelijke
bestuurders van het stadsbestuur steeds
te confronteren met impact van voornemens
en beslissingen. Dat blijkt herhaaldelijk
uit brieven die hij aan het gemeentebestuur
stuurt: op 9 december, vergezeld van
een recente tv-opname over het gebied:
•• Katendrecht heeft […] een spraakmakend
verleden. Met die gevoelens en het rosse
verleden is in het u voorgelegde besluit
geen rekening gehouden. Evenmin met
de kwetsbaarheid van het gebied, de
moeilijk beheersbare veiligheidssituatie
en de schade voor de toch al stagnerende
vernieuwing van dit schiereiland. (…)
De consequentie zal zijn dan Katendrecht
veelvuldig en negatief in het nieuws
komt […] een negatieve uitwerking hebben
op de grootschalige fysieke en sociale
inspanningen die zowel in de bestaande
als de te ontwikkelen delen van Katendrecht
moeten worden geleverd.
Als hij een half jaar na afronding van
zijn klus in Feijenoord gevraagd wordt
om leiding te geven aan een programma
om met deelgemeenten locaties voor maatschappelijke
opvang te gaan zoeken helpt hij bij
een eerste treffen concrete gevolgen
te zien van keuzes:
•• Dat heeft wel met respect te
maken. Met tot het einde toe een gezaghebbende
partij te blijven. Er zit ook wel iets
in van geloofwaardigheid, en dat straalde
ik ook uit denk ik: dat wat mij overkomen
is met de Keileweg dat moet niet nog
eens gebeuren. Dat wat mij is overkomen,
daar te staan in die Persoonshal, dat
is niet de manier waarop wij dat gaan
doen. Tegelijkertijd wel duidelijk maken
dat het wel om keuzes gaat waar ze verantwoordelijk
voor zijn: jullie gaan erover, en jullie
gaan het dadelijk ook vertellen en niet
het stadsbestuur. Accepteren ze dat
allemaal wel…
Helderheid over taak, territorium en
rol streeft hij na, bijvoorbeeld als
het gaat om interbestuurlijke verhoudingen,
tussen de gemeente en de deelgemeenten:
•• Ik heb later heel sterk – […]
ik was weer ambtenaar – altijd geroepen:
je kunt van deelgemeenten vinden wat
je wilt, maar op het moment dat een
deelgemeente coalities aangaat met bewonersorganisaties,
dan kun je het als gemeentebestuur wel
schudden.
Factor VI: Ruimte voor
reflectie (koppeling tussen gedrag en
leren, hernemen van beslissingen en
coaching, programmatische aandacht).
De koppeling tussen gedrag en leren
ontstaat, zo wordt in deze casus, gevoed
door een (dreigend) dieptepunt. Dan
is sprake van ontvankelijkheid om te
leren. Zoals het moment dat het college
bakzeil heeft gehaald en in een nazit
de wonden worden gelikt.
•• Het bleek dat er grote onrust
in de wijk was en ondertussen was er
ook in de gemeenteraad een omslag dat
er geen meerderheid in de Raad te krijgen,
dat de Raad ook begon te denken: hoe
heeft het college dit kunnen bedenken
in Katendrecht? Hoe hebben ze zo dom
kunnen zijn? Dat ontstond allemaal in
die dagen, dus toen was voor T. als
het ware ook al duidelijk dat dit dan
de mogelijkheid was om eruit te komen.
Toen zei hij: weet je wat, ik ga het
sonderen bij de burgemeester, ik bel
je er maandag over terug – of hij daar
iets in ziet.
Sterker nog, je leert bij uistek van
een tegenslag, zoals na de desastreus
verlopen avond in de Persoonshal waar
de deelgemeente steun voor de opvang
verwachtte te oogsten:
•• Oftewel, ik kwam daar ineens
in een heel ander circus terecht. En
we hadden dus totaal niet meer de regie.
Dat was ook zo’n leermoment. Het was
een proces, waarin je absoluut niet
meer de regie hebt, dus helemaal overgenomen
wordt door anderen, waarbij, en dat
is ook zo’n leermoment, het zo is, dat
alles wat ook maar tegen zo’n beslissing
pleit, samenkomt op dat ene moment.
Met hulp van J.[communicatieadviseur
GGD]) hebben we later meer die benadering
van segmentatie van doelgroepen gekozen,
dit was tótáál het tegenovergestelde.
Bij de Rotterdamse School (opleidingscentrum
van de gemeente) worden zijn ervaringen
betrokken bij een interne cursus procesmanagement.
Dit is op te vatten als vorming van
institutioneel geheugen. Zodra W. als
projectleider voor een nieuwe klus start,
vormen de eerdere lessen uit de Keileweg
ook het startpunt voor de interne communicatie.
Hij kan aan de hand van ervaringen agenderen:
laten zien dat de aanpak in Feijenoord
aanvankelijk veeleer een ‘projectaanpak’
was – rechtlijnig en doelgericht – en
dat hij op basis van de lessen meer
oog voor een ‘procesaanpak’ is gaan
krijgen. Een boek over procesmanagement
van De Bruijn e.a. helpt dan de nieuwe
aanpak te verklaren. In dat boek komen
waarin waarden als respect en geloofwaardigheid
op de voorgrond staan:
•• Wat mij bij staat uit het boek
is dat ergens wordt geschreven dat een
goede procesaanpak ‘kunst’ is. Ik vond
op een gegeven moment wel dat het allemaal
goed doordacht was, goed in elkaar stak.
Twee, waar ook wat in zat is het respect
van partijen. Dat je alle partijen serieus
moet nemen en in hun waarde moet laten.
Wat ik consequent heb volgehouden, hoewel
de verleiding heel groot was om ervan
af te wijken, dat is dat als je hiervoor
gekozen hebt, dan moet je ook niet toelaten
dat een instelling langs komt en zegt:
joh projectleider, ik heb me nou toch
een mooie locatie op het oog, daar kan
ik zo 40 daklozen kwijt. Dan zeg ik
maar daar heb ik nu even geen boodschap
aan. Als jij vindt dat je een goede
locatie hebt, moet jij je melden bij
die zoekgroep en inbrengen in dat proces.
Ik ga met jou niet even een een-tweetje
maken, dan verstoor je dat hele proces.
(…)Er zit ook iets in van geloofwaardigheid,
en dat straalde ik uit denk ik: wat
mij overkomen is met de Keileweg moet
niet nog eens gebeuren.
Wat de behoefte aan reflectie betreft:
misschien komt er nog een eigen publicatie,
meldt W. Voordat hij deelraadsvoorzitter
was heeft hij zich gezet aan een boek
over probleemmanagement:
•• Ik ben geïnspireerd door anderen
geweest. Ook een Engels boek over manieren
van probleembehandeling. Toen ben ik
ook ermee aan de slag gegaan, dacht
dit biedt wel heel veel illustratie,
maar misschien over twee jaar, hoewel:
misschien ga ik dan wel een boerderijtje
in Drenthe opknappen.
7.5.4. Q sort
De ongemarkeerde en ongesorteerde reeks beweringen leidt naar
de opstelling in figuur 7.4:
Figuur 7.4. Q-sort casestudy II
Commentaar van W. tijdens het ordenen van de beweringen:
•• Kijk, ‘zoeken naar gedeeld belang of waarde’, dus altijd respect en het besef dat er niet
één waarheid is en één waarde, en dat alles wel voor iets staat dat betekenis heeft.
Dat is niet altijd jouw betekenis, maar ik heb wel een weerzin tegen mensen die zeggen
dat als je de bestuurlijke organisatie zou veranderen dat de dingen dan veel makkelijker
zouden gaan […} Een deelgemeente kan even lastig zijn als een randgemeente.
Ze vertegenwoordigen allemaal een authentiek eigen belang of waarde.
•• Ja, ‘weerstand maakt nieuwsgierig’. Ik had het vandaag nog, waarom doet men dat.
Erachter proberen te komen wat er zit en vandaar uit verder komend. Dat je een
tegenstander tot bondgenoot kunt maken en als je daar goed op inspeelt, dat zo’n drive
reëel kan zijn...
•• ‘We kunnen niet bezig blijven’: ik ben een uitgesproken procesman, maar ik voel me niet
een eeuwige polderaar. Het moet wel ergens toe leiden, het moet resultaat op leiden.
•• ‘Dat hoort niet op mijn bordje’? Nee, daar ben ik niet van. Dat kom je in de ambtenarij
veel te veel tegen. Dat is een beperkt idee van probleemeigenaarschap. Ik instrueer de
mensen hier op oogpunt van telefonische bereikbaarheid. Zorg dat mensen niet met
een probleem blijven zitten. Ook al is het niet jouw probleem, het moet altijd wel verder
geholpen worden.
•• …’Er zijn ergere dingen in de wereld’. Ja, een zekere mate van relativering, ja, maar
dat zit bij mij toch meer aan de minkant dan aan de pluskant. Een zekere mate van
relativering ja, maar ik wil toch wel bloedserieus bezig zijn met de opdracht.
•• …’Wat kan wel’? Je bedoelt daarmee te zeggen: naar een oplossing zoeken. Ja, nee, ja,
nee, kijk, hier binnen, dat is natuurlijk wel grappig, ik houd de mensen hier altijd voor:
[…] het beantwoorden van een juridische vraag is iets anders dan het oplossen van een
probleem.[…] je kunt de juridische vraag beantwoorden of iemand wel of niet terecht
een bevordering gekregen heeft, heb je wel een juridisch antwoord, is dat ja of nee, maar
het achterliggende probleem is de verstoorde verhouding tussen die werkgever en die
werknemer. Je zou hier veel meer bezig moeten zijn met: hoe kun je dat achterliggende
probleem oplossen. Van mij is ook de uitdrukking hier: als je een bezwaarschrift krijgt
ingediend, pak als eerste de telefoon en niet het wetboek. Dat je die bezwaarmakers
gaat bellen: waarom heeft u dit bezwaarschrift nu zo opgesteld. Wat drijft u eigenlijk.
Wat kan wel, ja dat zoeken naar…. erkennen van de ellende als basis is zo belangrijk.
Dat moet je niet als de grote straatprijs willen verkopen….
7.5.5. Conclusies case ‘Een overtuigende opvang’
We ontmoeten in deze casus een ambtenaar die de lastige situatie waarmee hij wordt
geconfronteerd allesbehalve ontkent, wegwuift of anderszins ‘wegbeweegt’. Veeleer is sprake
van een wilskrachtige uiting van de copingcategorie ‘meebewegen’, hij is gericht op contact
aangaan en oplossingen vinden. De drie dominante stijlen die we bij deze laatste categorie
signaleerden kunnen moeiteloos worden geïdentificeerd in de casus. Het vermogen tot
‘inleven’ in de wensen en vooral de belangen van anderen helpt steeds een passende toon en
tijdstip te vinden. Dit geldt bijvoorbeeld voor het college van B&W, dat een houvast nodig heeft
om een eerder afgekondigde koers af te breken. W. spreekt van een ‘spel’, waarvan hij geniet
maar ook de grenzen ziet. Hij is transparant over zijn koers. Hieruit spreekt ook enige afstand,
hij vervult – weloverwogen – een rol en getuigt daarmee van professionele distantie. Ook de
stijlfiguur ‘herformuleren’ is te herkennen, als we focussen op het besluit van het dagelijks
bestuur van de deelgemeente om na het ‘drama’ in de Persoonshal de drietrapsraket in gang
te zetten: de tournee door de wijk met de opbouw zorgen verkennen, opties inventariseren
en afspraken maken. Hij refereert hierbij openlijk aan hogere belangen. In de eerste plaats is
dat een oplossing voor ‘de meiden van de Keileweg’ en ten tweede een passende, hernieuwde
relatie met de bewoners – en zoekt daarbij naar mogelijkheden om ‘overeen te komen’. De
‘drietrapsraket’ lijkt in zichzelf ook een illustratie van de drie stijlvormen te bevatten: eerst
zorgen delen (= inleven), dan opties verkennen (= overeenkomen) en daarna afspraken maken
(= herformuleren).
W. slaagt erin om een nieuwe, gemeenschappelijke definitie van de omgang met
de kwestie te laten ontstaan: waarbij de drietrapsraket van bijeenkomsten die uiteindelijk
naar een convenant (en realisatie van de opvang) leidt als een katalysator fungeert. Met de
omarming van dat perspectief is de uitkomst van een gunstig, ontvankelijk klimaat voorzien
Dit sturen op gemeenschappelijke afspraken fungeert als een hefboom in deze casus en zal
ook als methodiek in een volgende opdracht die W. neemt worden doorgevoerd, maatstaf zijn.
Zonder dat deelbelangen worden weggepoetst, richtinggevend is het te delen perspectief.
Hij geeft dit ook expliciet aan als methode. Wegbewegen is in de casus geen optie, tenzij
we de ‘vaandelvlucht’ tijdens de bijeenkomst in de Persoonshal hiervoor in aanmerking
nemen; veeleer is hier echter sprake van een veiligheidsoverweging en reële inschatting van
beïnvloedbare ruimte bij een massale dreiging. De ervaring hiermee levert W. overigens de
les op bij hoge druk nimmer massale bijeenkomsten meer na te streven en op basis van een
kleinere schaal te opereren, bij voorkeur 1 op 1 zoals hij aangeeft. Zelf noemt hij de tumultueuze
bewonersavond in de Persoonshal het ‘sleutelmoment’ in de kwestie, het cruciale moment van
inzicht. De herinnering aan de massa(medi)ale confrontatie vervaagt zodra de drietrapsraket
met de bijeenkomsten duidelijk maakt dat ieder die dat wil zijn of haar zorgen kan uiten (= 1),
mee kan denken over oplossingsrichtingen (= 2) en kan tekenen voor uitkomsten (= 3).
Deze drietrapsraket heeft ook een symbolische betekenis: het is de verbindende werkvorm voor
de mensen die aan de nieuwe opvang werken. Bijeenkomen, op papier zetten en afkaarten: van
de eerste sessie tot en met het convenant ligt er een proces waaraan de belangrijkste spelers
zich weten te verbinden. W. realiseerde dit platform overwegend zelfstandig, maar kon wel
degelijk terugvallen op enkele steunberen in de politiek en op communicatief gebied.
We zien ook in deze casus een uitgesproken frontstage frame. Alles draait om ‘de
inhoud van de zaak’: een passende oplossing voor de meiden van de Keileweg. W. neemt
waar dat hiervoor steun aanwezig is en dat die steun een humuslaag biedt voor de verdere
ontwikkeling. Hij stelt vast dat de publieke steunbetuiging van de leidster van de naastgelegen
kinderopvang op dit punt (dat de meiden toch ergens opgevangen moeten kunnen worden)
een mogelijk onmisbare uiting van die steun is geweest. Het is een toonbeeld van ‘compliance’
zoals we die eerder beschreven aan de hand van de totstandkoming van de slagzin van de
Belastingdienst: het fenomeen dat mensen ten aanzien van een vraagstuk beginselsteun
hebben voor overheidsbemoeienis schraagt het bezorgen van lastige interventies. Zoals burgers
ten aanzien van belasting betalen van mening zijn dat dit bij het burgerschap hoort, tonen de
betrokken inwoners en ondernemers in Feijenoord in beginsel bereidheid om een oplossing te
zoeken. Knellen doet de kwestie op een ander vlak en dat is de procedurele rechtvaardigheid
(Van den Bos, 2009, 2011) die tentoon wordt gespreid. Zoals bij belastingbetalers sprake is van
een behoefte aan een snelle en persoonlijke afdoening, hecht de buurt aan een zorgvuldige
bejegening, en dus het horen van de zorgen, het meedenken over de opties en invloed op
de oordeelsvorming. Op dit punt toont W. nieuwsgierigheid, gedrevenheid en eigenheid: hij
voert bij voorkeur zelf de zoektocht aan en is gericht op korte lijnen en vooral ook: een zekere
ingehoudenheid, bescheidenheid welhaast. Hij spreekt ook zorg uit over de tijd dat hij niet zelf
bestuurder was: zag hij toen misschien de belangen ‘aan de andere kant van de tafel’ over het
hoofd – of helemaal niet…?. Hieruit spreekt bewustzijn van macht. Hij toont zich op meerdere
momenten bewust van de mogelijkheden op dit punt en schuwt doorzettingsmacht niet bij het
handhaven van spelregels. Dan is sprake van ‘tegenbewegen’ in de zin dat hij – gewetensvol –
doorpakt en partijen met deadlines en eerdere afspraken confronteert. Het levert hem bij het
afscheid van het maatschappelijk opvangproject de kwalificatie ‘een minzame potentaat’ op.
Bezien we de zes invloedsfactoren, dan blijken de drie primaire beïnvloedende
factoren stevig ontwikkeld te zijn. Qua persoonlijke hulpbronnen hebben we te maken
met iemand die niet uitbundig, veeleer serieus en met professionele distantie, genegen is
zich in anderen te verdiepen, contact te zoeken en een intrinsieke motivatie toont om ‘de
inhoud van de zaak’ te dienen. Uit de bejegening van belanghebbenden spreekt aandacht en
respect. Hij is niet uitgesproken extravert, maar ook niet beducht initiatief te nemen en zich
kwetsbaar op te stellen. Vooral is sprake van autonomie. W. heeft inzicht en overzicht en kan
daardoor ‘vandaag’ context geven én ‘morgen’ perspectief bieden, twee kernkwaliteiten van
leiderschap (Seydel, 2008). Van de drie beïnvloedende factoren zien we vooral de combinatie
van ‘professionele ambitie’ en ‘ambtelijk besef’ krachtig naar voren komen. Er moet sprake zijn
van een diep gewortelde drijfveer om de publieke zaak in de stad, zíjn stad te dienen. Dit blijkt
uit de bereidheid om, ambtenaar zijnde, tijdelijk als deelraadsbestuurder op te treden voor een
politieke partij, en daarna weer een ambtelijke status te hervatten. De inhoud van de zaak staat
voorop… Het ambtelijk besef komt vooral tot uiting in de strategieën om anderen in stelling
te brengen. Steeds weer zijn er situaties waarin hij de integriteit van personen waarneemt,
monstert en dan handelt, of het nu gaat om het in stelling brengen van de burgemeester
(die bij een lastig besluit kan worden geholpen), de bedrijfsleider van een kindercrèche (die
haar zorgen toont over de positie van ex-prostituees zowel als de wijkveiligheid) of om de
ex-prostituees (die gebruik maken van een opvanghuis als ze zich aan afspraken houden).
Hij geeft aan ‘de ‘participatiegedachte’ als een kompas te beschouwen en te weten hoe de
hazen lopen. Jarenlange ervaring maakt dat sprake is van een uitgesproken verwantschap met
politiek en stedelijke mogelijkheden). We nemen W. waar als een overheidsman, die, voorzien
van kwalificaties die we bij die drie factoren rangschikken, in staat is om anderen in positie
te brengen om in een door hem gewenste richting te bewegen: de politieke bestuurders die
een vaandelvlucht nodig hebben, de ambtelijke voorbereiders van besluiten die context nodig
hebben voor de argumenten en de instellingen in de buurt die willen weten waar het op staat
en boter bij de vis verlangen.
De drie andere beïnvloedende factoren – ‘sociale steun’, ‘zicht op resultaat’ en ‘ruimte
voor reflectie’ – spelen wel degelijk hun rol, maar op het tweede plan. Dat geldt zeker voor
de eerste uit het drieluik: W. betrekt in zijn reconstructie de emotionele en instrumentele
ondersteuning van medebestuurders, experts op het gebied van opbouwwerk en communicatie
en ook het thuisfront. De betekenis van waardering van anderen komt niet (spontaan)
naar voren. Ruimte voor reflectie is er in verscheidene vormen, niet in de laatste plaats
aangeblazen door de impact van de gebeurtenis in de Persoonshal. W. krijgt hierna ongevraagd
adviesdiensten aangereikt. De impact van de case nodigt uit tot bestudering aan hogescholen
en W. krijgt ook platform binnen de gemeentelijke organisatie om (nieuwe) collega’s te laten
delen in de ervaringen. Bij de aanvang van de volgende opdracht binnen de gemeente – als
projectleider Maatschappelijke Opvang – wordt besloten om de loutering van de Feijenoordervaring
expliciet voor te houden aan de bestuurders van deelgemeenten, zodra die door de
wethouder worden uitgenodigd om mee te werken aan de selectie van opvangvoorzieningen.
W. krijgt hier kans om zijn ervaring als bestuurder en die van ambtenaar te verbinden en de
weloverwogen zorg van het gemeentebestuur voor een zorgvuldig proces kracht bij te zetten.
De factor ‘zicht op resultaat’ komt minder scherp naar voren in deze casus, helder
is wel dat de lichte ontvlambaarheid van het opvangdossier maakt dat uitvoeringseffecten
eigenlijk steeds en snel in beeld komen. We hebben hier ook te maken met bestuurders
en ambtenaren die bovenop de uitvoering beleid maken. De directe feedback in de
Persoonshal vestigde bij W. nadrukkelijk de aandacht op persoonlijke communicatie, directe
en systematische feedback en aandacht voor het inbouwen van checks and balances bij
beleidsvorming. Het sleutelmoment en de ervaringen erna scherpt hem om partijen in beeld
te houden, (rivaliserende) belangen en grenzen aan bereidheid te blijven zien en bijvoorbeeld
compensaties te bespreken met partijen. Een door de wol geverfde ambtenaar kan meerdere
ballen in de lucht houden, zo illustreert deze casus, namelijk een adequate infrastructuur
realiseren, dialoog faciliteren, partijen bijeenbrengen en context bieden: daarmee maak je een
behapbare voorstelling van een meervoudige werkelijkheid.
Tot slot zien we in deze case een betekenisvolle factor – of hefboom – die in het
conceptueel model niet werd geïdentificeerd maar wel in de theoretische verkenning
opdook: de invloed van een intense, ingrijpende ervaring. Weick (1995) wijst immers op de
functie van een verstoring voor de het in gang zetten van het proces van betekenisverlening.
Ook Czarniawska (1997) komt in haar studies naar het gebruik van narratieven in organisaties
tot de vaststelling dat de intensiteit van een ingrijpende gebeurtenis vleugels kan geven aan
iemands vermogen om te leren en tot handelen te komen. De persoonlijke ervaring van een
schok – de confrontatie in de Persoonshal – fungeerde als een wake-up call, waarop W. achteraf
per saldo met voldoening terugziet: reculer pour mieux sauter.
7.6. Casestudy 3 – Een transparante bedding
7.6.1. Kroniek van het proces
Eind februari 2009 krijgt A., projectleider van de dienst der Gemeentewerken van
de gemeente Rotterdam de opdracht om de realisatie van watercompensatie voor de bouw
van een parkeergarage in de deelgemeente Kralingen in goede banen te leiden. Op basis van
zijn ervaring met ruimtelijke ordening ligt vrij snel een ‘globale planning’ op tafel.
Die gaat ervan uit dat in mei 2009 een afgerond ‘inrichtingsplan’ moet worden vastgesteld en
vervolgens een reeks acties in gang kan worden gezet. Daarbij gaat het om o.a. het verleggen
van kabels en leidingen, rioolwerkzaamheden, rooiwerk van bomen, flora- en faunaonderzoek,
bodemonderzoek en bodemsanering (alles inclusief vergunningen). De planning mikt op
afronding van alle werkzaamheden in juni 2010. De watercompensatie dient in april 2010 te zijn
gerealiseerd. Gewoonlijk duurt een inrichtingsplanprocedure minstens een jaar, in plaats van de
beschikbare luttele maanden.
De opdrachtgever (‘gebiedsmanager’) denkt sneller door te kunnen pakken,
zo klinkt door in een interne mail, waarin hij op 23 februari aan de deelgemeentelijke
‘gebiedsprojectleider’ preludeert op ‘een leuke showcase (…) van goede samenwerking’ tussen
de betrokken diensten. Dat zijn naast onderdelen van Gemeentewerken, de dienst Stedenbouw
en Volkshuisvesting (dS+V), het Ontwikkelingsbedrijf (OBR) en de deelgemeente. In maart
starten medewerkers van Gemeentewerken met het verzamelen van basisgegevens.
Het is de projectleider duidelijk dat de gemeente met een meervoudig krachtenveld te maken
heeft. Naast de gemeentelijke diensten zijn in beeld: de deelgemeente Kralingen-Crooswijk,
waterleidingbedrijf Evides, Hoogheemraadschap Schieland, DCMR, volkstuinvereniging
Nooitgedacht, belangenorganisatie De Bomenridders en omwonenden. Eerder onderzoek
maakt ook duidelijk dat het plangebied vliegroutes van vleermuizen herbergt en dat er
roofvogels en spechten voorkomen, maar dat ook de bodem sterk verontreinigd is. Oftewel,
verschillende belangen dienen te worden meegewogen, die zowel infrastructuur, veiligheid,
milieu, flora en fauna, recreatie als verkeer betreffen. Medio mei wordt een planteam gevormd
uit de gemeentelijke diensten en de deelgemeente. Op 3 juni komt het team bijeen. In het
verslag lezen we de inschatting ‘dat de uitvoering veel aansturing nodig heeft’. Het is 3 juli
als de projectleider zich terugtrekt met een collega om het krachtenveld nauwgezet in beeld
te brengen. Deze collega volgde immers recent een cursus ‘krachtenveldanalyse’ en beschikt
over software om direct in een beeldscherm een ordening te presenteren. De ordening
onderscheidt de actoren naar hun rollen – leveranciers, gebruikers, opdrachtgevers en team
– en hun houding: positief, negatief, neutraal of onbekend. Hierdoor kan snel en compact
een uitgangssituatie in beeld worden gebracht. De bijeenkomst leidt naar een agenda met
actiepunten voor de realisatie. Met een prioritering en accenten; welke partners doen er echt
toe? Ook het relatiebeheer komt aan de orde: hoe matcht het team met de belangrijkste
partners? Vanwege de inschatting van mogelijke gevoeligheden bij een van de externe partners
besluit A. taken in het projectteam te herverdelen. De vroegtijdige focus op het krachtenveld
helpt om te versnellen. Hij definieert de samenstelling van de krachtenveldanalyse als het
‘sleutelmoment’ in deze casus. Is voor de voorbereiding van een inrichtingsplan gewoonlijk
meer dan een jaar nodig (en voor de technische voorbereiding van de realisatie van de
inrichting 9 maanden of meer); snel en gericht aanspreken van de juiste partij kan tot een
aanzienlijke versnelling leiden. In het planteam wordt op die basis snel zaken gedaan binnen
de gemeente en met externe partijen. Die leiden naar de realisatie van de watercompensatie in
het gebied.
Een belangrijk moment breekt aan als in augustus vraagtekens ontstaan over
de definitie van de ‘waterkwaliteit’. De vraag is: hoe kan de hoeveelheid te realiseren
watercompensatie het beste worden berekend? Meerdere variabelen doen de ronde.
Immers: hoe is de beschoeiing ter plekke, hoe berekenen we de diepte van de bodem en
waar gaat straks hoe diep de spa de grond in? Het verslag van de planteamvergadering van
5 augustus rept van ‘flauwe oevers’, ‘onderhoudsgrenzen’, ‘watergangen’ en ‘meetpunten’ voor
wat wel of niet kan worden aangemerkt als ‘oppervlaktewater’. Begrippenkaders vallen niet
samen. De projectleider maakt met behulp van een flip-over een tekening, op basis waarvan een gemeenschappelijke definitie wordt gevonden. Deze gedeelde werkelijkheid bindt de
partijen en levert een aanzienlijke versnelling op voor het proces.
Ongeveer tegelijkertijd wordt een overleg gepland met het waterleidingbedrijf.
Hoe kan het plan worden gerealiseerd op een manier die rekening houdt met de
belangen van Evides. Kan een langdurige leidingenprocedure worden voorkomen of
verkort? Normaalgesproken reageert Evides op een vastgesteld inrichtingsplan.
Een vergunningprocedure en het inplannen van de werkzaamheden aan de leidingen kost
ook ca. 9 maanden. Door goed overleg met het waterbedrijf kan het inrichtingsplan worden
aangepast, zodanig dat de leidingen ongemoeid bleven en dat de ruimte voor beheer van
het groen en van de leidingen van dezelfde strook grond gebruik konden maken, zonder
dat de leiding teveel belast werd door zwaar verkeer. De volle negen maanden die voor een
herinrichtingsplan op papier nodig worden geacht, zullen uiteindelijk niet nodig zijn.
Dan meldt in september de volkstuinvereniging zich met een onverwacht initiatief.
Men wil een moestuin vestigen op de strook van de Groene Corridor. Op tafel ligt een plan voor
‘de Heerlyckheit Nooit Gedacht, een lusthof met eetbare gewassen’. Voordat een projectplan
wordt opgesteld willen de initiatiefnemers aan de hand van een ‘informatieplan’ hun kansen
aftasten. Projectleider A. neemt aan de hand van een lijst criteria voor de bestemming van het
gebied en aan de hand van de eigen doelstellingen van de Heerlyckheit het plan door met de
initiatiefnemers. Op basis van inhoudelijke criteria zal dit plan sneuvelen. Het oogmerk van de
Groene Corridor is primair ‘watercompensatie’, het gebied heeft een bijzondere functie voor
flora en fauna – waaronder de betekenis als vlieggebied voor vleermuizen – en er is sprake van
een sterk vervuilde staat van de bodem; voor de Heerlyckheit zijn extra voorzieningen nodig, en
de toegang is verkeerskundig ook niet goed te regelen. De volkstuinvereniging zal een andere
plek moeten zoeken.
In het vroege voorjaar van 2010 wordt de watercompensatie in de Groene Corridor
gerealiseerd, een half jaar eerder dan bij een formele procedure. ‘Hulde voor de snelle en fraaie
renovatie; het resultaat mag er wezen’, schrijft de voorzitter van de bewonersvereniging aan de
deelgemeente op 2 april aan de voorzitter van de gemeente.
De procesmatige aanpak vertaalt zich in deze case in een betekenisvolle versnelling.
Standaardtermijnen kunnen ingekort of overgeslagen worden. Tabel 7.8. vat de feiten samen:
Tabel 7.8. Feitenrelaas casestudy
III
7.6.2. Coping met waterbelangen
De ambtenaar in deze casestudy heeft als projectleider in eerste aanleg vooral
met partijen met formele verantwoordelijkheden te maken. Deze functionele relaties
vragen aandacht bij de vormgeving van de aanpak. Daarnaast spelen de belangen van het
bestuur van een volkstuinvereniging en omwonende burgers en de wijkorganisatie een rol.
De focus ligt echter op de functionele relaties in deze case. In welke mate is hier sprake van
de copingstrategie ‘meebewegen’ en de daarbij geïdentificeerde dominante stijlen: inleven,
overeenkomen en herformuleren?
Inleven manifesteert zich in een vroegtijdige aandacht voor wie er toe doet, wat er
leeft en welke risico’s op grond hiervan kunnen worden ingeschat. De rappe collegiale
sessie met de krachtenveldanalyse fungeert als een katalysator. Maar we zien ook
dat de ervaren projectleider het als vanzelfsprekend beschouwt de voorkeuren en
belangen af te tasten en hier iets mee te doen. Het komt aan op:
•• … logisch denken. Wat is belangrijk
voor de deelgemeente? Je kunt de beleidsstukken
nakijken, maar ook zien hoe ze er inzitten.
Want een deelgemeente zegt over het algemeen:
geen gezeik en niet te veel geld uitgeven.
En ze willen ook niet geconfronteerd worden
met negatieve gevolgen, bijvoorbeeld een
slechte beheerovereenkomst waardoor niet
goed te beheren valt. Of een juridische
procedure omdat in de voorbereiding iets
niet goed gelopen is. Zorgen dat je bijvoorbeeld
in deze wijk niet om half acht begint
maar om acht uur, omdat de mensen in deze
wijk de hoger opgeleiden zijn, die niet
om half zeven naast hun bed staan. Simpele
dingen.
Voor de totstandkoming van het inrichtingsplan zijn vele partijen nodig. A. kiest
er nadrukkelijk voor gemeenschappelijk de verkenningen te maken en eventuele
hobbels te bespreken. Daarmee bouwde hij expertise op en een profiel in de
organisatie:
•• In dit geval was ik de projectleider.
Ik word ook wel eens in een adviesrol
ingeschakeld – er is een probleem, kom
er eens bij, hoe kunnen we partijen op
een rijtje krijgen, is er nog financiering
mogelijk, kunnen we het beter verkopen
of communiceren of beter het probleem
in beeld brengen – maar hier was ik de
projectleider.
Op een rijtje krijgen… De tweede stijl – overeenkomen – uit het drieluik van de
copingstrategie ‘meebewegen’ spreekt hem aan.
•• Het zit soms in de procedure en
soms in het contact; maar als je een goed
gesprek voert dan komen de procedures
vanzelf wel. Nu konden we op basis van
voorlopig ontwerp voorstellen invoeren
in plaats van veel later, met een uitgewerkt
ontwerp in de vergunningenprocedure.
Hij ‘weet’ dat uit het contact nieuwe stappen naar voren kunnen komen:
•• (…) Ja, er gebeurt meestal ook nog iets anders en dat is een soort saamhorigheidsgevoel:
we zijn het over iets ingewikkelds eens geworden, wij kunnen samenwerken, wij
begrijpen elkaar enzovoort.
Maar niet tegen elke prijs. Zelf kwalificeert A. zijn bejegening als ‘genadeloos
doelgericht met gevoel voor de omgeving’. Is hier sprake van forceren, een opleggen
van een pandoer? Uit de benadering spreekt veeleer een neiging om experts in
positie te brengen om van elkaar maximaal profijt te hebben. Als dat een extra
vergadering vereist, dan moet dat, zo maakt hij duidelijk. Maar we pakken wel door
als professionals:
•• Ik ben over het algemeen vrij doelgericht,
er moeten gewoon afspraken gemaakt worde.
Maar ik zoek altijd naar mogelijkheden,
naar opties, naar draagvlak, onderdeel
daarvan is spreken we dezelfde taal, waar
hebben we het over. Als je het ergens
over eens wilt worden, moet je weten wat
dat ‘wat’ is. Het type interventie is
dan spontaan, de actie is wat je doen
moet om er te komen.
En:
•• Ik heb natuurlijk ervaring opgedaan
met bodemonderzoek en bodemsanering, dat
zijn dingen die op het kritisch pad van
een bouwproces zijn, dan moet je gewoon
organiseren dat het onderzoek op tijd
is gedaan, dat duidelijk is wat je gaat
doen, dat de financiën op orde zijn, van
die dingen.
Hiermee toont deze professional ook een dominant frame frontstage te positioneren
en dat is ‘vakmanschap’. Oftewel: als je professionals aanspreekt op hun
kernkwaliteiten, kun je verder komen. Dan voer je een dialoog over de feiten:
•• Ik geef mensen heel veel vrijheid,
maar er zijn een paar dingen waar ik genadeloos
op stuur en dat is het succes van het
project ja of nee. Dus er zijn bepaalde
dingen dan moet je je aan de regels houden,
als dat mis gaat dan heb je een probleem,
dat kan beteken dat je tot vannacht half
drie moet werken van me, maar andere dingen
mag je op jouw manier doen, want jij bent
de deskundige. In allebei de gevallen
luister ik naar advies, maar waar het
uiteindelijk om gaat is het projectresultaat,
daar worden we beiden op aangesproken.
Tenzij we beiden tot de conclusie komen
dat het een slecht project is, dat kan
natuurlijk.
In de aanpak van A. vallen inleven in belangen en voorkeuren en aanspreken op
professionaliteit op, waarbij hij streeft naar de verbinding tussen partijen.
Uiteindelijk bleek een gemeenschappelijke onzekerheid een belangrijke
‘scharnierfunctie’ te vervullen. Voor het verkrijgen van een vergunning was het
nodig om een gemeenschappelijke beschrijving te maken van de hoeveelheid water
bij de te realiseren watercompensatie. Eén mogelijkheid is dat de projectleider dan
een voorstel laat maken en aan de vergadering van belanghebbende partijen in
het planteam voorlegt. Mede dankzij een interventie van de projectondersteuner
ontstond een andere aanpak:
•• We hebben samen de vergunningvoorwaarden
ontdekt, door eerst in de vergadering
te spreken: hoe berekenen we die vierkante
meters? Dat leidde al heel gauw tot iets
waarvan de projectondersteuner dacht:
ik begrijp er geen bal van. Ze was niet
de enige, niemand begreep er wat van.
Toen was het: hebben we het over de zelfde
term, dus toen gingen we het even naar
een hoger niveau tillen, het doel was
watercompensatie, doel is dat je dat samen
kunt vaststellen, doel is dat je aan bepaalde
kwaliteit voldoet, doel is dat het robuust
is in de zin van er staan allemaal bomen
om heen, die verliezen blad, het maaiveld
stijgt, het wateroppervlak wordt kleiner,
wanneer doen we de meting, vandaag is
het tienduizend vierkante meter, maar
over vijf jaar zijn het er dan minder?
Hoe rekenen we dan af? Wat is dus robuust en toen hebben we op het bord schetsen
gemaakt: dus dan rekenen we dat wel mee en dat niet en dat voor 100 procent en dat
voor 10 en zo kwamen we tot het aantal vierkante meters.
Op dit kritieke moment doet A. een interventie. Met de groep samen wordt een
nieuwe schets gemaakt van de waterhoeveelheid:
•• We zijn aan een gemeenschappelijke
taal gaan werken. Het Hoogheemraadschap,
de Werf, het ontwikkelingsbedrijf…Niemand
begreep elkaar, je zag de houdingen en
je dacht: dit gaat niet goed. Dan moet
je improviseren, je kijkt om je heen,
denkt ‘help’ en er stond een flip-over.
Is er ook een pen, ik geloof dat iemand
de kamer uit is gerend en uit een la een
stift heeft gehaald. Toen was het als
we nou eens een doorsnede tekenen, dit
tellen we mee, dit niet, eigenlijk waren
we er in een kwartier wel uit. Een volgende
keer in een sessie die tekening nog eens
toegelicht, zijn we het hier over eens,
die is ingescand en die is verkleind en
toegevoegd aan de vergunning.
Hiermee openbaart zich in deze casus ook de tweede stijlfiguur van ‘herformuleren’.
A. verklaart:
•• Het gaat ook over de taal, dat
je over het onderwerp voldoende weet om
met enig gezag te kunnen spreken of iemand
de ruimte kunt geven om dat te doen. En
het is nodig om de vaardigheid te hebben
om partijen te kunnen bewerken, onderhandelen,
perspectief schetsen, ik ben er niet zo
bedreven in om dat te benoemen, maar om
die dingen uit de kast te rukken nu hebben
we dit nodig en nu dat.
De gezamenlijke definitie van de waterhoeveelheid was iets om trots op te zijn.
De uitkomst gaf het projectteam vleugels. Voor A. ontstaat op enig moment
gelegenheid om zich terug te trekken, zo vertelt hij:
•• Op het moment dat ik wist dat het
project loopt, heb ik er nauwelijks meer
naar gekeken. Fietste ik er af en toe
eens langs, vond ik ook dat ik niet meer
bij de projectteamvergaderingen aanwezig
hoefde te zijn. Dat kon de technisch projectleider
doen.
Een oogje in het zeil volstaat dan. Hoewel, toen hij hoorde over een
bodemverontreiniging bij een autosloperij, gingen de alarmbellen rinkelen bij deze
ambachtsman:
•• Dat is gut feeling, als ergens
en autosloperij is geweest kan er van
alles begraven zijn, asbestplaten, accu’s,
weet je niet (…) als je het echt aantreft,
heb je vertraging. En dat is dan een gegeven
en dan moet je er iets mee, dat betekent
dat het kosten zijn, vertraging, pers
erbij op een manier die je niet wil. Nee,
pers mag overal zijn, maar dat de boodschap
die naar buitenkomt niet overeenkomt met
de werkelijkheid kunnen we niet hebben.
Namelijk we hebben al heleboel onderzoek
gedaan, we hebben niet lopen klootviolen,
desondanks kun je nog iets aantreffen.
Maar je wilt niet dat een Groene Corridor
verbonden wordt met bodemverontreiniging,
nee, smeerlapperij. We doen dat als gemeente
netjes.
7.6.3. Factoren in beeld
Welke betekenis hebben in deze casus de zes beïnvloedende factoren? Op basis van
de reconstructie in gesprekken en bestudering van beleidsdocumenten stellen we vast in welke
mate de factoren zich voordoen.
Factor I: Persoonlijke hulpbronnen (de werking van extraversie, inschikkelijkheid,
zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit/autonomie en openheid/proactiviteit).
Inschikkelijkheid is zichtbaar als hij zich verdiept in belangen en verwachtingen van
de partijen aan tafel. Dan kijk je wat je voor een ander kunt betekenen. Zoals bij het
waterleidingbedrijf:
•• … dan bedenken we: het is een grote
waterleiding, dus ze moeten er altijd
bij kunnen, dus we gaan dat faciliteren,
welke methodes zijn er om dat te doen,
2 of 3 zeg maar, wat is onze voorkeursvariant,
om die te bespreken, dit gaan we doen,
we gaan jullie leiding niet kapot maken,
maar bewaken dat het goed blijft en dat
hadden we gedacht op die en die manier.
We hadden die leiding al goed onderzocht,
was er een goede gronddekking bijvoorbeeld,
er was ook wat onderhoudsachterstand zagen
we; dus we hadden hen ook wat te verwijten…
Hij toont het vermogen om te benoemen wat lastig ligt en een sfeer van openheid te
creëren als blijkt dat een teamlid een remmende invloed kan hebben bij een cruciale
partij. Dan moet je elkaar met open vizier tegemoet kunnen treden:
•• Dus hebben we dat samen met hem
besproken: er komt een andere technisch
projectleider op, samen met hem in die
sessie besproken. Hij kwam daar zelf al
mee, dat wisten we overigens al, de samenwerking
ingenieursbureau en de werf was precair,
en we zagen samen in dat er een aantal
mogelijkheden waren dat het zou escaleren
de verkeerde kant op.
Uit het optreden spreekt ook emotionele stabiliteit. Hij realiseert zich een eigen pad
te bewandelen binnen de organisatie:
•• De manier waarop ik het invul is
wel een persoonlijke stijl, want het is
wat de dienst betreft niet gewoon. Binnen
Gemeentewerken zijn we over het algemeen
wat gestructureerder en formeler, in de
zin van procedures volgen. Maar het is
niet ongewoon dat je gewoon je opdracht
gaat doen en daar gebruikt iedereen zijn
sterkten en zwakten in.
Hij hecht aan zorgvuldigheid. Het project start met een sessie van twee uur waarin hij
met een collega het krachtenveld in kaart brengt:
•• We ordenden ze naar vier typen rollen: de gebruikers heb je, het team, dat het maakt
en uitvoert, de leveranciers die vanuit vergunningen iets moeten of kunnen vinden en
je hebt opdrachtgevers die vanuit hun rol iets kunnen vinden. Met kleuren ook kun je
aangeven wie je als voorstanders of tegenstanders zijn, of mogelijk. (…) Het schept orde,
het benoemen op de eerste plaats. Je hebt even orde nodig, dat was ook van belang
om het opgeschreven te krijgen. Op zich was dat niet zo belangrijk – ik kan heel veel
dingen onthouden en ik gedij heel goed in chaos – maar de praktijk is dat ik ongeveer
drie dingen kan onthouden, waarop ik kan sturen. Dan maak je me om kwart voor vier
wakker, dan weet ik dat ik dit of dat kan of moet doen. Dus zo konden we per partij
aangeven wat de acties waren die we nodig hadden. En daarmee geef je richting aan je
project.
Factor II: professionele drijfveren (‘roeping’ ten opzichte van baan of carrière,
beroepstrots, spel, publieke opgaven en betrokkenheid, gewaagde doelen en waarden).
Hij heeft gekozen voor de publieke zaak. De noodzakelijke interactie met de omgeving
motiveert om juist de overheid te dienen:
•• …bij een commercieel adviesbureau
moet je ieder uur verantwoorden, een tijdlijst
maken etc. De ruimte om met een project
bezig te zijn is bij de overheid ruimer,
er is meer aandacht voor de context. Daarom
zijn we ook duurder en beter. We hebben
wel eens een discussie met een opdrachtgever
die zegt: wat zijn jullie engineering-kosten
hoog. Dan zeg ik:‘als u onder engineering
verstaat dat we een tekening maken en
een bestek en je zegt 50.000 en dan zijn
we klaar, dat kan. Maar u vraagt ook dat
wij gaan communiceren met de omgeving,
dat wij vergunningen aanvragen en daarover
de onderhandelingen doen, en als wij dat
niet doen, moet een ander dat doen, dan
wordt het ook betaald, maar het is nu
op ons conto geschreven’. Sterker nog:
wij worden soms gevraagd om een opdracht
te schrijven terwijl het uw werk is. En
u zegt tegen mij dat ik duur ben…’.
Hoe complexer de publieke opgaven hoe leuker, er is sprake van nieuwsgierigheid
naar nieuwe verbindingen, daaruit komt ook beroepstrots naar voren:
•• Dat is je puzzeltje, je uitdaginkje,
dat is leuk. (…) ik heb nu een ander project
waar drie jaar een planteam op heeft gezeten
en ik heb het overgenomen een paar weken
geleden, ging toevallig ook over water,
er was geen overeenkomst over de beheerskosten,
daar is ongeveer een jaar over gesproken.
Er bestaat geen buitenruimte op tekening
die je niet beheert, er bestaat alleen
een buitenruimte die functioneert en dus
beheerd wordt. Ik heb geen overeenstemming,
dus ik roep jullie nu bij elkaar en we
gaan er uit komen in een hok. En binnen
een uur waren we eruit. We hadden van
tevoren wel een aantal varianten bedacht
en opties, over die partij etc., en dan
denk je na afloop waarom doen we er zo
lang over.
Schaken is leuker als je op meerdere borden kunt spelen en de openingen ziet bij
spelers, de gewaagde doelen zijn aan hem wel besteed en ook het spelelement komt
naar voren. Hij verwacht dat ook bij andere spelers aan tafel:
•• …er zaten een paar mensen bij die
denken alleen in problemen en niet in
oplossingen en alleen oplossingen werken.
Zo van: ‘daar worden we voor betaald,
dus daar gaan we naar toe’.
Het vereist ook een bepaalde flexibiliteit
van communicatie want het vereist verschillende
talen spreken en dat is dat je de taal
van verschillende partijen spreekt in
de zin van wat zijn hun belangen, wat
zijn hun verantwoordelijkheden, wat is
het voor persoon, wat is hun mandaat,
hoe zitten ze aan tafel ook . Ik denk
dat ook van belang is dat je de vaktaal
spreekt. Dat overtuigt (ze merken dat
je weet waarover je het hebt); en dat
is bij mij wel van belang.
•• Als je een project doet, dan moet
je weten wat de succesfactoren zijn en
de faalkansen. Dat zijn de knoppen waaraan
je kunt draaien.
Factor III: Ambtelijk besef (politiek-bestuurlijke sensitiviteit, weten hoe bureaucratische
hazen lopen en beheersing van strategieën om ‘systeemspanningen’ te hanteren en partijen in
stelling te brengen)
Van de systeemspanningen zien we de belangenafweging
in relatie tot de rechtsstatelijkheid
naar voren komen. Hij weegt regels en
belangen op de hand:
•• Eigenlijk
was van tevoren al bekend dat er een grote
tijdsdruk op stond. En dat betekent dat
alle gebeurtenissen die tot vertragingen
leiden, tot problemen leiden. Dus dat
was een heel belangrijk ding om op te
sturen. En dat kunnen dus processen en
procedures zijn, daar kun je weinig aan
doen want wettelijke procedures zijn wettelijke
procedures, dus dan moet je zorgen dat
je ze op tijd start, en dat kan zijn management
van de omgeving van het project, dus alle
betrokken die daar bij zijn, je projectteam
enzovoort. (…) Bestuur, politiek etc.,
die zijn van belang, er is een club volkstuinders,
die zijn erg belangrijk om te weten hoe
ze in het project staan. En dat geldt
ook voor diensten, want je kunt wel zeggen:
de wettelijke procedure om een vergunning
te verlenen is acht weken, dertien weken
of wat dat dan ook zij, maar een deel
is hoe lang ligt het op je bureau en een
deel is ga je ook extra vragen stellen,
is het wel duidelijk zo. Dan moet je van
tevoren weten van die partijen of ze in
de meewerkstand staan of niet, en waar
dat je van afhankelijk bent.
Beheersbaarheid in een democratische context is de tweede systeemspanning die
A. onderkent:
•• Angst van de mensen [bij de deelgemeente,
GR] was:‘Ho, dit is Kralingen Oost, die
mensen schreeuwen altijd moord en brand,
enzovoort, dus een communicatieplan volgens
de participatieladder was nodig en daar
heb ik toen een interventie opgedaan.
Jongens ik ga nu met die omgeving communiceren,
want straks staan er allemaal kranen in
de achtertuin en dan weten die mensen
nergens wat van. Dit moet besproken worden.
Jullie zijn nog steeds bezig na te denken
over een strategie enzovoorts, maar die
tijd is voorbij, gáán! Daar schrokken
ze van, toen moest ik op het deelgemeentekantoor
komen, toen kon het wel, toen kon er een
bespreking komen, met de bewoners van
Kralingen en toen bleken die, mits goed
gepresenteerd, heel ontvankelijk voor
de oplossingen.
De projectleider wil partijen‘in stelling brengen’, de spil in de strategieën die we
onderkenden voor het hanteren van de systeemspanningen. Dat geldt ook voor de
maatschappelijke groeperingen:
•• Datzelfde gold voor de Bomenridders,
de mensen van de volkstuinvereniging en
die een heel leuk plan hadden, met wie
ik ook in gesprek ben gegaan over hun
plan en in dat gesprek bleek dat het leuke
plan dat ze hadden helemaal niet haalbaar
was. Wat er nu is gerealiseerd is, is
een betere optie. Dat zijn allemaal politieke
opties, waar je wel degelijk rekening
mee moet houden. Dat heb ik dus gedaan
vanaf het begin.
Steeds weer valt hij terug op inschattingen van mogelijke aanknopingpunten bij
partijen. Je moet de complexiteit zien en de feiten filteren, dan kan een volgorde
ontstaan voor denken en doen:
•• Het enige verschil met dit project
is dat het hier niet alleen om bodemverontreiniging
gaat, maar ook om archeologie, om watervergunning,
om flora en fauna, om etcetera. Het is
hetzelfde ding, maar in meer dimensies,
met meer partijen. En dan heb je ook nog
met een proces te maken dat je moet realiseren
met kritische succesfactoren als: iemand
moet het betalen, dat doet hij alleen
als er kwaliteit geleverd wordt en wat
is dan kwaliteit? (…) Dus eigenlijk ga
je eerst kijken: er moet water worden
gegraven, dus daarmee begin je en je stelt
je de vraag hoe is dat voor alle partijen
die er een spaak in het wiel kunnen steken
acceptabel of misschien zelfs aantrekkelijk?
Factor IV: Sociale steun (werking van nabijheid, collega’s, informatieve, emotionele en
instrumentele steun en – intern en extern – gepercipieerde waardering van je handelen).
De steun komt om te beginnen van het projectteam. Het is vooral ook de betekenis
van informele en instrumentele steun voor elkaar die telt:
•• Door te merken dat er aandacht
is, werken mensen mee, zitten ze te praten,
hoe is hun houding, zijn ze betrokken,
dat zie je dus aan de verbale en de non-verbale
communicatie en dan moet je mensen er
bij trekken, want die en die is niet de
eerste die wat zegt, maar hij moet wel
erbij zijn dus eens aanspreken, een vraag
stellen, even de pen uit handen geven,
kun jij dat even uittekenen, daar weet
jij meer van. Doe ik soms bewust, wat
nodig is, en dat is niet door het als
een soort alziende in te schatten. Als
je het niet weet moet je het ook niet
doen.
Alles valt of staat bij de alledaagse steun en ook persoonlijke aandacht voor elkaar:
•• De projectondersteuner was heel
belangrijk, het was haar eerste klus,
ze was net in dienst, ontzettend leergierige
meid, niet alleen maar briefjes schrijven,
maar ze wilde alles weten.
Voordat ze hier ging werken had ze een
restaurant, ze weet ook al wat van management.
Mensen kunnen meer dingen dan waar ze
voor zijn ingeschakeld vanuit hun professionele
rol. Als je dat benut bereik je meer,
en werk je leuker. Dat heeft hier bij
verschillende mensen zo gewerkt, en was
heel effectief Wie goed doet, goed ontmoet,
benadrukt A.:
•• Wat wij in dit gesprek expliciet
zitten te maken is voor een belangrijk
deel een beetje intuïtief gebeurd, maar
vooral die technisch projectleider heeft
mij fantastisch geholpen om dit te doen.
Dat was dus gewoon een gesprek met een
collega. Collega-coaching… een medewerker
coacht mij om explicieter bezig te zijn
waar ik mee bezig ben. En dat is vaak
waar het om gaat, dat je met een collega
praat over je werk en dan krijg je een
beter beeld, op de voorwaarde dat je niet
wordt gezegd nu moet je dit doen of nu
moet je dat doen, maar iemand die je dus
goed in positie brengt. Daar ben ik hem
zeer dankbaar voor. (…) Ik coach hem nu
persoonlijk. Hij had een ontwikkelopgave
op het gebied van communicatie, had een
conflict met collega’s, zowel met mensen
onder hem als naast hem. Terwijl eigenlijk
zijn bedoeling goed is, maar het kwam
op een manier zijn mond uit die bij de
klant en bij zijn collega’s weerstand
oplevert. Cursus gedaan over omgaan met
weerstand en heb toen afgesproken met
zijn leidinggevende dat ik hem zou kunnen
helpen bij toepassing. Hij doet het heel
goed, staat zelfs heel hoog aangeschreven
bij zijn collega’s.
Factor V: Zicht op resultaat (inzicht in impact, de keten van effecten van het eigen
handelen en doorwerking naar einddoelgroepen. Concreetheid, snelheid en helderheid van
feedback).
Ingrijpen is één, vervolgens komt het aan op – helpen – zien van de effecten:
•• Ik word ingehuurd om iets te doen,
maar het moet ingepast worden in de omgeving
en daar houd ik dus rekening mee. Probeer
ik te pleasen? Feitelijk wel: ik probeer
te voldoen aan de randvoorwaarden. Maar
er zit ook een stukje verkoop bij. Letterlijk
een beeld kunnen schetsen en mensen kunnen
bewegen naar iets wat toch wel erg mooi
is dat het er is. Daar is enige fantasie
bij nodig. Het gaat over iets dat nog
niet bestaat.
Niet onbelangrijk is dan partijen te helpen om zich in de betekenis van (re)acties bij
anderen te verdiepen. Feed forward…:
•• Als de corridor niet op tijd klaar
komt, is er geen watercompensatie, kan
formeel de bouw van de parkeergarage niet
doorgaan en loopt gemeente een belangrijk
project op gebied van verkeer en vervoer
mis waarbij bovendien nog subsidie van
de stadsregio aan verbonden is. En erger
nog, vertraging, geld kwijt, parkeergarage
– dat is geen goede combinatie in Rotterdam
medio 2009… [waar zich een debacle aftekende
bij de bouw van een parkeergarage onder
het Museumpark, GR] (…) Dat is op stadhuisniveau.
Op deelgemeenteniveau had ik gesprekken
en vroeg ik toen ze met allerlei voorwaarden
kwamen: hebben jullie dat stedelijk niveau
wel in de gaten eigenlijk? Als jullie
een beetje op de weerstands- of de vertragingsstoel
gaan zitten, zijn ze jullie op het stadhuis
erg dankbaar. Er zit een escalatieniveau
in, dat de bevoegdheid van de deelgemeente
aan de orde is.
Factor VI: Ruimte voor reflectie (koppeling tussen gedrag en leren, hernemen van
beslissingen en coaching, programmatische aandacht).
In de teams waarin hij werkt agendeert hij leren nadrukkelijk. De koppeling tussen
gedrag en leren moet je onderhouden, en dat begint bij eigen voorbeeldgedrag, zo
benadrukt hij:
•• Zodra er routine ontstaat word
ik slordig en kan ik het ook beter aan
een ander geven. Er moet dynamiek zijn,
uitdaging, iets van een puzzeltje zijn…
(…) Maar ik ben nog lerend om dat goed
te doen. En zien dat iets gebeurt en dat
moet op een gegeven moment leiden tot
bewuster inzetten, hetzij van tevoren,
hetzij op het moment dat het zich voordoet
weten, als dit niet werkt, nou dan doe
ik gewoon dat…. Dat leren is leuk. Ik
ben ook maar gewoon een aap met een banaan,
op een gegeven moment komt er toch een
banaan, het wordt uiteindelijk toch beloond,
een simpele Skinneriaanse psychologie…(…)
Bewuste aandacht in de vorm van programma’s is nuttig, maar het schiet er vaak bij
in:
•• Ja, die risicosessie is zoiets,
dan doe je bewust dingen, een evaluatie,
een echte aparte sessie, ik doe wel eens
een interventie hoe gaat de samenwerking,
laten we nou eens kijken wat we ervan
vinden om even buiten het project te stappen
en even op een ander niveau te bekijken,
maar ik doe het niet vaak genoeg.
Het agenderen van leren is wat A. betreft dan ook een doel dat om onderhoud vraagt,
met een focus op het leren nemen van risico’s:
•• Als je wilt leren moet je wel even
stil staan bij dat je aan het leren bent.
Leren moet zinvol zijn, het gaat erom
dat je resultaten levert. Dan moet je
wel de tijd nemen om stil te staan bij:
wat doe ik. Als het daarom gaat, dat doe
ik vrij vaak, maar vooral individuele
gesprekken over houding, gedrag welke
emotie hebben ze erbij, waarom vinden
ze het moeilijk, zou het ook op een andere
manier kunnen, meer 1 op 1. Een tekenaar
maakt een tekening en ik wil dat zijn
werkwijze anders wordt. Maar ik weet ook
dat als ik zeg dat zijn houding anders
moet, dat het dan niet effectief is. Ik
wil met hem komen tot stappen naar tekeningen
waar de opdrachtgever wat aan heeft. En
dan ga je dus samen zitten kijken naar
wat er gebeurt. Dan bespreek je dat een
bepaalde aanpak van hem veiligheid geeft,
terwijl ik in die fase van een project
meer onzekerheid en het nemen van risico
verwacht. Dat wordt wel onderwerp van
gesprek, maar dan hebben we echt een paar
stappen nodig: Dat heeft een keer een
paar weken geduurd in een project. We
hebben er toen een keer of drie bij stil
gestaan hoe zijn werkwijze was, hoe hij
zich er bij voelde, wat ik van hem verwachtte.
Maar ik heb ook feedback gegeven: goh,
jij leert wel snel, het is het nog niet,
etcetera. Ik vind het heel belangrijk
dat zo iemand uit zijn veilige hokje stapt
en denkt: nou die boze wereld van onzekerheid,
die durf ik wel aan, het valt best mee,
mijn hoofd is er niet af. Dat soort gesprekken
heb ik veel met die gasten.
7.6.4. Q-sort
Aan het slot van het gesprek worden de
negen beweringen voorgelegd, ongesorteerd
en ongemarkeerd. Het leidt naar de ordening
in figuur 7.5:
Figuur 7.5. Q-sort casus III.
Commentaar van A bij het ordenen van de beweringen:
•• ‘Oei, ‘Dat hoort niet op mijn bordje’ is niets voor mij.’
Hij concentreert zich direct op de beweringen die bij ‘wegbewegen’ zijn geïdentificeerd:
•• ‘Er zijn ergere dingen...’dat sowieso…Ik ben erg van het relativeren. Ik ben absoluut niet
van de procedures dat is niet voor mij…Als je ze effectief kunt inzetten doen, en als je ze
niet nodig hebt, nalaten.
Hij verlegt dan de blik naar de beweringen die we hebben opgesteld als onderdelen
van ‘meebewegen’:
•• ‘Wat kan wel’, dat...kansen grijpen, zoeken naar mogelijkheden. En: ‘Soms moet
je doorduwen’, en ‘We kunnen niet bezig blijven’ dat zou ik weten….en, ach ja, we
kunnen niet bezig blijven… Die zet ik wel heel hoog. Als je het hebt over afpellen van
verantwoordelijkheden, dit is je fatale datum en zo, dus daarom heb ik wel wat met
‘We kunnen niet bezig blijven’ ja.
•• Als er gedeelde belangen zijn te vinden, dan is het mooi, maar als het te lang duurt…
Ik heb eerder wel eens een ervaring gehad met Communicatie, toen moesten er heel
veel bewonersbrieven geschreven worden, toen moest ik pas op de plaats maken, en
toen heb ik gezegd: flikker op ga niet aan mijn kop lopen janken, dat is de ‘afdeling
procedures’ en ook haantjesgedrag ‘nu kom jij aan mijn project’, iedereen mag zich
ermee bemoeien, schoonmaakster, wethouder, voorlichter, maar niet als ik een rituele
tekst krijg voorgeschoteld.
7.6.5. Conclusies case ‘Een stevige bedding’
Wie met meerdere partijen te maken heeft en met uiteenlopende belangen, doet er
goed aan die partijen in stelling te brengen om hun eigen doelen te halen; de erkenning van
eigen perspectieven (of: agenda’s) opent de weg naar een gemeenschappelijke agenda, een
deelbaar doel. Deze conclusie aan het slot van deze casus zou zo ontleend kunnen worden aan
enkele studies naar grote projecten zoals de aanleg van de 2e Maasvlakte (De Bruijn e.a., 2007,
Pauly, 2001). In deze casus is de projectleider immers gericht op het vergaren van kennis over
agenda’s, voorkeuren en werkwijzen en op het verkennen van mogelijkheden om individuele
en collectieve wensen te benutten. De schaal is anders dan bij genoemde grote projecten,
maar we zien inzichten die bij complexe en meervoudige opgaven onafhankelijk van de schaal
bruikbaar zijn. Zoals: belast partijen niet met meer opgaven dan nodig is, bind partijen op een
belang waar ze het wel over eens zijn en breng partijen in stelling met gerichte voorzetten,
die er voor hen toedoen. In de casus blijkt sprake van een overlap en een afhankelijkheid in
taken. Zoek dan naar een positieve samenwerkingssfeer, is de boodschap van de projectleider.
Niet in de trant van: ‘eerst moet jij dit en dan pas doe ik dat’. Maar: ‘we moeten daar naartoe,
hoe helpen we elkaar, hoe lopen we elkaar niet in de weg’. In deze casus had de projectleider
te maken met potentiële hobbels vanwege de belangen van een waterleidingbedrijf, een
volkstuinvereniging en meerdere ambtelijke diensten. Hij slaagde erin ‘gemeenschappelijk te
maken’, te communiceren dus, en deed dat met een redelijk straffe hand. ‘Je werkt mee of niet’
staat op de ongeschreven uitnodiging van een beleidsmaker die een uiterste poging zal doen
om die medewerking te bevorderen. Het vermogen het krachtenveld goed in kaart te brengen
kent hij veel betekenis toe; de eerste samenstelling van de krachtenveldanalyse is wat hem
betreft het ‘sleutelmoment’ bij deze ambtelijke opgave.
Op het ‘copingspectrum’ wegbewegen – meebewegen – tegenbewegen kan de
aanpak van projectleider A. worden gepositioneerd als een illustratie van ‘meebewegen’.
Van vluchten of duiken is geen sprake en van forceren alleen op detailniveau (waaronder de
besluitvorming over de fietsroute). We hebben hier te maken met iemand die doorwaadbare
plaatsen helpt zoeken – en vinden. De projectleider legt er eer mee in om mee te bewegen
met geluiden van belanghebbenden. Zodra de plaatselijke volkstuinvereniging aankondigt
een ‘lusthof’ aan de Groene Corridor te willen vestigen, nodigt hij hen uit om met hun plannen
op de proppen te komen. In het gesprek wordt het voorstel getoetst aan al vastgestelde
criteria voor het gebied en de eigen doelen van het plan. Hij luistert, vertraagt en helpt
de perspectieven te concretiseren. Op grond van de verkenning stelt het bestuur van de
volkstuinvereniging vast dat het voorstel niet gerealiseerd kan worden.
Het beschreven proces voor het realiseren van watercompensatie vanwege de aanleg
van een parkeergarage elders in de wijk Kralingen, toont vooral hoe het expliciteren van twijfels
en het zoeken van gemeenschappelijke taal en ruimte kan mobiliseren. Deze dynamiek zien we
als in een beslissend stadium onduidelijkheid blijkt te bestaan over de definitie van het begrip’
waterkwaliteit’. De onduidelijkheid werd aangegrepen om een gemeenschappelijke definitie
te formuleren. De tekening die in een sessie van het planteam op de flip-over verscheen
werkte zoals een katalysator in een chemisch proces: een verbinding te maken en een proces
te versnellen. Na een gedeeld beeld van het krachtenveld bij de aanvang van het project
realiseerde projectleider A. met deze flip-overactie opnieuw een gedeeld begrippenkader en
deze beide interventies verschaften de betrokkenen een gemeenschappelijke energie.
De tekening op de flip-over is een symbool voor het gemeenschappelijk besef.
Het vermogen om mensen hun inbreng te laten leveren en beelden van de
werkelijkheid te delen en nieuwe gedeelde beelden te definiëren kan worden teruggebracht
op de werking van de beïnvloedende factoren. Zo bieden persoonlijke hulpbronnen houvast:
hier is sprake van inschikkelijkheid, openheid, zorgvuldigheid en een stabiele inzet. Deze beleidsmaker
weet wat hij wil en kan. A. karakteriseert zelf zijn stijl als ‘genadeloos doelgericht met
gevoel voor de omgeving’. Professionele ambitie werkt als een verzachter in dit proces: zijn
gerichtheid op de inhoud, resultaat wordt met grote passie voor de publieke zaak gebracht.
Hij is een ingenieur van het kaliber ‘hard op de inhoud en zacht op de relatie’. Ook het ambtelijk
besef helpt om tijdig de relevantie van tegengeluiden en de werking van procedures
voor de ruimtelijke inrichting op hun waarde te schatten. En dan proactief door te pakken.
Ook actuele kennis van politieke en bestuurlijke agenda’s, risico’s, voorkeuren en werkwijzen
weeft hij ogenschijnlijk achteloos in. Hier staat iemand die de politiek, de bureaucratie en
maatschappelijke actoren in stelling kan brengen. Hij schenkt vertrouwen en gaat daarin
zover, dat hij zichzelf langzaam buiten beeld brengt en terugtrekt in een faciliterende rol als
expert-op-afroep. Als frontstage frame kunnen we bij deze casus spreken van ‘vakmanschap’
en meer specifiek over de betekenis van ‘dialoog over de feiten’. Na zich stevig vergewist
te hebben van wie er toe doen, waar voorkeuren, allergieën en belangen zitten, zoekt
A. de gemeenschappelijkheid in definities van processtappen en leidende begrippen als
‘waterkwaliteit’. Vakmensen kun je op inhoud aanspreken en binden.
De ruime mate van beschikbaarheid van deze drie basale beïnvloedende factoren
maakt dat in de casus de andere drie typen factoren minder gewicht hoeft te worden
toegekend. Sociale steun is er, onder meer in de vorm van de directe collega, die (krachtenveld)
kennis wil delen en als vaktechnische vraagbaak beschikbaar blijft, maar ook de ondersteuner
die als een hofnar vragen blijft stellen om de zaak te kunnen volgen: de waarde van de frisse
blik. We zien echter primair een zelfstandig opererende beleidsmaker. Het netwerk van
belanghebbenden dat hij om zich heen spant zorgt voor het behoud van zicht op resultaat, dat
is van belang voor de momenten dat hij onverhoopt zelf geen overzicht zou hebben, het biedt
hem ook ruimte om als projectleider voortijdig terug te treden en op afstand de voortgang
te volgen. Ruimte voor reflectie etaleert hij nadrukkelijk als een belangrijk thema, door de
eigen ervaring als casuïstiek in te brengen in collegiale ontmoetingen en initiatief te nemen
voor het doorvertellen en toetsen van lessen met ruimtelijke inrichtingsplannen zoals in deze
casus. Investeren in leren en expliciteren van aannames en gedragingen vraagt onderhoud,
benadrukt A., waarbij hij wijst op het onbewuste karakter van veel gedragingen. Het leren kan
er gemakkelijk bij inschieten, daarom moet je regelmatig ‘er samen voor gaan zitten’. Uit de
casus blijkt niet hoe de omgeving hem hiertoe in staat stelt, het is welhaast een onderdeel
van de primaire set beïnvloedende factoren: een persoonlijke hulpbron in combinatie met
professionele ambitie, roeping en wil om er het beste van te maken.
7.7. Conclusies casestudies
De centrale vraag in dit onderzoek luidde: hoe komen beleidsambtenaren bij
vermeende weerstand succesvol tot de copingstrategie ‘meebewegen’? Twee specifieke
onderzoeksvragen richten de beantwoording op de copingstrategie respectievelijk de zes
beïnvloedende factoren.
7.7.1. Deelvraag 1: Hoe manifesteert de copingstrategie ‘meebewegen’ zich ten opzichte van de
optie om weg- en tegen te bewegen?
Uit de drie casussen spreekt een prompte houding als het gaat om de mogelijkheid
om te vluchten: wegbewegen is kennelijk geen optie. Er is een uitgesproken wil aanwezig om
een taak uit te oefenen en het daarvoor noodzakelijke contact aan te gaan. P. stelt schertsend,
dat hij alleen dood een alibi kan hebben om verantwoordelijkheid te ontlopen. Hij beroept zich
op die verantwoordelijkheid als ambtenaar om een bestuurlijk besluit na te helpen komen.
W. haalt ook de legitimiteit van politieke besluitvorming aan om de geloofwaardigheid van de
overheid te benadrukken. A. wijst op vakinhoudelijke drive en noemt ook nieuwsgierigheid als
motivatie. De strategische optie ‘wegbewegen’ is wel bekend, maar als handelingsoptie is ze
niet in Frage; wat maakt deze afwijzing bij deze drie functionarissen zo manifest?
De drie primaire beïnvloedende factoren bieden houvast. Bij alle drie functionarissen is sprake
van krachtige persoonlijke hulpbronnen: empathie, een extraverte instelling, emotionele
stabiliteit en intellectuele autonomie. Die persoonlijke bagage zorgt voor een stevige
fundering. De professionele ambitie (factor twee) in combinatie met kennis van en ervaring
met ambtelijke processen (factor drie) versterkt dat fundament. De combinatie helpt om niet
alleen wegbewegen uit te sluiten, maar de mogelijke weerstand juist op te willen zoeken
en andere spelers en andere mogelijkheden te gebruiken, of het nu gaat om informeren,
motiveren of in stelling brengen. Hiermee wordt de betekenis van de drie als primair genoemde
hulpbronnen onderstreept: ze maken dat een ambtenaar ‘beroepstrots’ heeft en die trots
maakt dat je bij tegenwind niet afbuigt, maar juist zeilen bijzet om ‘vol overtuiging’ koers te
kiezen. Wegbewegen is duidelijk niet aan de drie gevolgde ambtenaren besteed.
Tegenbewegen
is een terugvaloptie
Aan de andere kant van het ‘copingspectrum’ staat de optie om bij weerstand de
confrontatie aan te gaan en een van de geïdentificeerde stijlen te kiezen: een doorbraak
forceren, doordrukken of intimideren. Deze tweede strategische optie ligt genuanceerder dan
de vluchtstrategie. Uit de casestudies kan niet worden opgemaakt dat deze handelingsoptie
wordt afgewezen; in alle drie de cases is sprake van persistent gedrag om ervoor te zorgen dat
de klad er niet in komt, zodra het eigen dominante frame wordt geraakt. Bij P. is het talmen
over de formulering van een zin in een concluderend document aanleiding om door te drukken:
‘Jij neemt je verantwoordelijkheid, ik neem mijn verantwoordelijkheid, we maken nog een
keer de zin en die maken we samen, dan maken wij een deal. De rest van de tafel doet even
niet mee aan het spelletje’, zegt hij tegen de dierentuindirecteur. Bij W. zijn er herhaaldelijk
momenten dat hij zelf de pen of de telefoon pakt: ‘Ik ben geen eeuwige polderaar. Het moet
wel ergens toe leiden, het moet resultaat op leveren’, zegt hij, steeds gefocust op de inhoud
van de zaak. Dat geldt ook voor een strenge houding bij het naleven van regels door de
toekomstige bewoonsters van de opvangvoorziening. Tijdens de afronding van een volgend
project wordt hem de kwalificatie toegevoegd ‘een minzame potentaat’ te zijn. Projectleider A.
is vooral gevoelig als buitenstaanders procedurele interventies plaatsen: ‘ga niet aan mijn kop
janken, dat is de afdeling procedures’ (…) iedereen mag zich ermee bemoeien, schoonmaakster,
wethouder, voorlichter, maar niet als ik een rituele tekst krijg voorgelegd’. Hij geeft zich een
kwalificatie, waarin doorzettingsmacht de overhand heeft: ‘genadeloos doelgericht met
gevoel voor de omgeving’. Tegenbewegen is geen primaire strategie; bij mogelijke weerstand
confronteer je pas in een tweede instantie. De optie wordt van stal gehaald als het niet lukt
‘gemeenschappelijk te maken’ (tot een overeenstemming te komen op basis van beschikbare
kennis van perspectieven). Een bevorderende factor hierbij is het oordeel dat de andere
partij iets aan te rekenen valt. In de drie besproken cases komt tegenbewegen in beeld zodra
de ambtenaar het vertrouwen dreigt te verliezen in de competentie van anderen om een
beslissing te nemen. A. is bereid om iemand die iets niet snapt even apart te nemen en te
coachen, maar uiteindelijk mogen we niet uit de tijd lopen. W. wil investeren in meedenken
over opties om de opvang te realiseren, maar verwacht uiteindelijk commitment aan het
hogere (overheids) doel of algemeen belang. En P. verliest geduld als in het andere kamp een
loopje wordt genomen met zijn mensen en de ‘spelregels’ (mores). Verwonderlijk is het niet:
de betrokken ambtenaren terug kunnen vallen op een stevige set persoonlijke hulpbronnen,
waaronder intellectuele autonomie en emotionele stabiliteit. Wie sterk in zijn schoenen
staat, is voor geen kleintje vervaard. Het is juist het ambtelijk besef en in het bijzonder de
wens om anderen in stelling te brengen en ruimte te creëren, wat meebewegen preferabel
maakt. Tegenbewegen, de tweede optie, komt in beeld als de allergie van de autonome en
nieuwsgierige ‘overheidsman’ wordt geraakt. Bewustzijn hiervan kan helpen er adequaat
mee om te gaan, anders is het een achilleshiel: een kwetsbaar punt voor iedere betrokken,
zelfstandige beleidsmaker.
Meebewegen is het bindmiddel vinden:
inhoud
Wat maakt meebewegen met de weerstand heilzaam? Er zijn meer perspectieven
op een vraagstuk mogelijk, zodra die meervoudige perspectieven worden (h)erkend is het
vinden van een – nieuwe – gedeelde werkelijkheid mogelijk. Die – deelbare – werkelijkheid is
mogelijk bij een basale wil van betrokkenen om een oplossing te vinden (compliance).
Er is reden aan te nemen dat die wil bij gesprekspartners van de overheid aanwezig kan zijn, en
in ieder geval het verdient geëxploreerd te worden. Deze wil om zich te voegen – compliance
– hangt samen met een grondhouding ten opzichte van overheid; burgers (en ondernemers)
zijn in beginsel gefocust op procedurele rechtvaardigheid (Van den Bos, 2011). Bij die basale en
soms ronduit kwetsbare bereidheid spelen erkenning en bejegening een hoofdrol. Belangrijker
dan de inhoudelijke kwestie (respectievelijk bezuiniging, huisvesting van ex-prostituees en
watercompensatie) is de vraag of er behoefte is aan procedureel houvast. De sleutel schuilt
daarmee in rechtvaardigheid of eerlijkheid. Mensen kunnen beperkingen accepteren, maar ze
moeten voelen dat de beperking redelijk, voor iedereen gelijk en terecht is. Zowel weerstand
als dissonantie zijn krachtige prikkels. Het is aannemelijk om weerstand te zien als een speciaal
soort dissonantie. Weerstand heeft echter één afwijkende eigenschap. Mensen ervaren
weerstand als iemand anders hen iets aandoet (oneerlijke beperking). Dissonantie echter wordt
gevoeld als mensen zelf iets inconsistents doen (Brehm & Weintraub, 1977).
De beleidsmaker slaagt erin om deze basale wil of grondtoon aan te boren zodra
en zolang hij dus op het’ wrijvingspunt’ van het eerlijke of rechtvaardige contact maakt en
hieraan een als relevant te beoordelen perspectief weet te verbinden. Gevraagd: een passend
‘frame’ (denkkader) voor het nieuwe, deelbare perspectief. In een minimalistische voorstelling
van zaken: onze drie beleidsmakers slagen erin om het met belanghebbenden ergens over
eens te worden. Er is sprake van betekenisverlening die naast (niet per se in plaats van) de
eigen werkelijkheid een nieuw perspectief helpt te nestelen. Je zorgt dat iets bindt. Dat is om
te beginnen een inhoudelijke aangelegenheid, maar vervolgens speelt ook symboliek een rol.
Brummans et al. (2008) spreken van front stage framing: in een complexe situatie schuif je
bepaalde thema’s (argumenten, zienswijzen) naar voren (of naar de achtergrond), waardoor
een nieuwe zienswijze mogelijk is, zonder dat bestaande, mogelijk strijdige perspectieven
verdwijnen. Gabriel (2000) ontleende aan onderzoek naar narratieven in organisaties
een set dominante stijlmiddelen, te weten het gebruik van een motief, het nemen van
verantwoordelijkheid, het bieden van kwaliteit, een causale relatie, eenheid of uitsluiting en
agency (vert.: opwekken tot actie). Uit het ambtelijk handelen van P. kan zo een dominante
focus op ‘verantwoordelijkheid’ worden afgeleid. Hij noemt het begrip expliciet als hem
gevraagd wordt naar beweegredenen om initiatief te nemen, om niet weg te bewegen of om
sturing te geven. Hij betrekt dat op zichzelf, maar neemt ook anderen de maat aan de hand
van dit stijlmiddel. Zoals wanneer het gaat om het in positie brengen van de wethouder om
verantwoording af te kunnen leggen en bij het uitleggen van wat hij van de tegenspelers
bij de dierentuin verwacht: laat ieder vanuit zijn verantwoordelijkheid handelen. Bij hem is
‘verantwoordelijkheid’ het front stage frame, dat sterker wordt dan andere denkbare frames
zoals ‘emotie’ (aan de hand van slachtofferschap van bezuinigingen bijvoorbeeld) of ‘kwaliteit’
(deugdelijke invoering van een democratisch besluit). Het aanspreken van verantwoordelijkheid
mobiliseerde partijen om het gemeenschappelijk werkblad ten volle te gebruiken en
’wegbewegen’ af te wenden en ‘tegenbewegen’ tot een minimum te beperken.
Bij W. is het ‘motief’ leidend als frame, en dat motief is het dienen van de inhoud, de
goede zaak. Dit frame beweegt naar de voorgrond en drukt alle andere mogelijke invalshoeken
naar de achtergrond. Voor ‘de goede (publieke) zaak’ kan het ook nodig zijn – even – een spel
mee te spelen; zolang je er transparant over bent, is sprake van een flexibel werkterrein.
Het doel heiligt in dit geval de middelen. Dat heeft alles te maken met de bij W. (en overigens
in mindere mate ook bij de anderen waarneembare) sterk ontwikkelde opvatting over wat de
overheid vermag, waardoor ‘rechtvaardigheid’ en ‘meedoen’ naar voren komen als pregnante
thema’s. Verwantschap met of lidmaatschap van een politieke partij speelt hierbij een rol
en ook een bij zichzelf herkende nieuwsgierigheid voor complexe processen, zelfstudie, het
verzorgen van lessen en een (nog niet afgemaakt) boek.
Als dominant frame komt bij A. ‘kwaliteit’ naar voren, meer specifiek: de kwaliteit
van de vakman. Op de voorgrond speelt zich wat A. betreft het gesprek af hoe een beoogde
voorziening deugdelijk en verantwoord kan worden gerealiseerd. De kwalitatieve inzet is
niet gespeend van lol. Hij geniet van het spel. Hier staat een vakman die geniet van het
professionele gooi- en smijtwerk, die een slimme procesgang nastreeft en die ruimte biedt aan
andere vaktechnische inzichten en ervaringen. Hij stapt er aan het einde van het project ook
letterlijk voor opzij: anderen kunnen het project afmaken. Hij heeft geen behoefte aan glorie
over zijn persoon; de klus is goed geklaard. Bij de reconstructie laat hij op zijn computer enkele
mooie foto’s zien van het gebied. Dat je werk enkele fraaie winterlandschappen oplevert is
meegenomen, maar het is niet de kern van de zaak.
Meebewegen is binden: ook op vorm
Bij het ambtelijk handelen presenteerden de drie respondenten niet alleen aan de
hand van inhoudelijke troeven (zoals herbenoeming van interpretatiekaders) overeenstemming
en daarmee draagvlak voor een verandering. Een bejegening waaruit eerlijkheid
(rechtvaardigheid) spreekt in combinatie met een relevante duiding van het perspectief
verschaffen interactie een basis. Ze slaagden er alle drie ook in om qua vorm mensen aan zich
te binden: er ontstond een gemeenschappelijk beeld, dat als een ‘gezamenlijke werkruimte’
fungeerde. Dit verwijst naar de betekenis van symboliek. In alle drie de gevallen hangt het
vermogen om niet te hoeven tegenbewegen of wegbewegen samen met de creatie van
een gedeelde voorstelling van zaken. Er is dan sprake van co-oriëntatie (Habermas, 1970):
de bereidheid om gezamenlijk aan de slag te gaan. De gedeelde voorstelling van zaken werkt
als een gemeenschappelijke horizon waaraan partijen zich moeilijk kunnen onttrekken, weet
Van Osch (2003): als overeenstemming wordt bereikt over de manier van communiceren, is
de uitkomst gelegitimeerd. Een gemeenschappelijke werkelijkheid ontstaat. Symbolische
daden helpen om een nieuwe, gedeelde context te vinden waaraan perspectief gekoppeld
is, een grondslag voor leiderschap (Seydel, 2008). Achtereenvolgens zijn dat in de casussen
een gezamenlijke agenda (11 puntenlijstje voor de zachte landing van een bezuiniging), een
bijeenkomstenreeks (drietrapsraket om van zorgen via oplossingsrichtingen naar afspraken te
komen) en een tekening op een flip-over (om een definitie van waterkwaliteit te verkrijgen).
Er was een concreet benoembaar houvast, waaraan mensen zich konden verbinden.
P. lanceert het ‘11-puntenlijstje’ en daarmee beschikken gemeente en diergaarde over een
gemeenschappelijke agenda. Het akkoord over deze gezamenlijke opgaven, het ritme van
tweewekelijkse gesprekken en de verslaglegging in de vorm van een groeidiamant, fungeert als
een bindmiddel. Het steeds weer terugkerende en aanvullende lijstje is het gedeelde werkblad.
Bij W. is dat werkblad de ronde door de wijk die als drietrapsraket is opgebouwd: eerst ruimte
voor de zorgen, dan de oplossingen bespreken en dan afspraken maken. De negatieve sfeer
die was ontstaan rond de in de Persoonshal wordt doorbroken met een open uitnodiging, een
gezamenlijke agenda en een gedeelde uitkomst. De bijeenkomstenreeks fungeert als symbool,
het verschaft houvast en biedt uitzicht op de toekomst. In de derde casus ontstaat ook een
gemeenschappelijke werkruimte op het moment dat partijen zoeken naar een definitie van
‘waterkwaliteit’: als A. voor de flip-over gaat staan en met het gezelschap de lokale situatie
in kaart brengt komt in co-creatie een gemeenschappelijk beeld op tafel. Dat beeld activeert
als een gezamenlijk product, het helpt de complexiteit accuraat en eenvoudig te presenteren.
Ook dat schept een band. Deze gedeelde werkruimten met hun inhoudelijke en symbolische
componenten binden meningen, ze binden de partijen en helpen ook de complexiteit te
reduceren. Er is sprake van een basale bereidheid – in alle casussen – om er samen uit te komen.
Mensen zijn niet tegen verandering, maar veranderen stuit op weerstand en aandacht voor die
weerstand is het begin van bereidheid om andere wegen in te slaan. Sennett (2008) spreekt van
de professionele kwaliteit om te kunnen ‘herformatteren’: het vermogen om een oorspronkelijk
‘format’ of basisinstelling te herbezien en zich te hernemen: ‘o, zit dat zo’.
Een opeenvolgende trits
In de beschrijving van de copingstrategie ‘meebewegen’ worden drie stijlmiddelen
onderscheiden: inleven, overeenkomen en herformuleren. De casestudies laten zien dat dit
drieluik als een volgtijdelijke reeks kan worden gezien. Samengevat: wie kan inleven, creëert
ruimte voor overeenstemming en in die nieuwe context kunnen nieuwe perspectieven en een
opgave worden geherformuleerd. De beschreven casuïstiek biedt houvast om deze tritsen
af te tekenen. Het inleven in de denkbare reacties op de subsidiekorting (casus 1) gaat bij
de verantwoordelijke beleidsmaker in de casus van de diergaarde gepaard met een actief
contact met betrokkenen. Door de aard van dat contact is het mogelijk perspectieven op de
toekomst uit te wisselen en een inventarisatie te maken van kansrijke verbeterprogramma’s.
De interactie levert naast (niet in plaats van) dialoog over de bezuiniging een minstens zo
waardevol discours op over een toekomstbestendige ontwikkeling van de topattractie.
Bij realisatie van de opvang van ex-prostituees (casus 2) brengt een schokkende ervaring met
publiek verzet een versnelling en een verdieping aan in de inleving in de publieke zorgen.
De beleidsmaker voorziet de stroom aan zorgen van een bedding en een perspectief, waardoor
beelden kunnen worden uitgewisseld over condities waaronder de opvang mogelijk kan zijn.
De gesprekkenreeks is van vitale betekenis voor de inhoudelijke overeenkomst in de vorm van
een convenant, waarna de weg naar realisatie van de opvang mogelijk is. Ook in de derde casus
zien we dat het naar de voorgrond halen van een gemeenschappelijke opgave – de bepaling
van de gewenste waterkwaliteit aan de hand van een tekening op een flip-over – volgt op een
systematisch georganiseerde maar in de uitvoering ingehouden en rustige kennismaking met
belangen, mores en voorkeuren. De gemeenschappelijke labeling van een gemeenschappelijke
kernvraag opende deuren naar commitment.
Deze opbouw vertoont verwantschap met enkele ordeningen voor gedragingen
in andere werkvelden. Zo presenteert econoom Nooteboom (2004) bij zijn beschrijving van
de transactiekostentheorie de opbouw ‘contact – contract – control’. Deze opbouw heeft
betrekking op het verloop van zakelijke transacties. Handhaving (in control zijn) staat of valt bij
een overeenstemming (contract) en voor overeenstemming is ‘contact’ nodig:
een geslaagde kennismaking. Sociaal psycholoog Marra gebruikte deze opbouw in feite ook
in een verhandeling over het verloop van communicatie in crisissituaties. Hij heeft hierbij
gewezen op de samenhang tussen de benadering van een ander, een overdracht of mandaat
en het verwerven van instemming. Dit is door hem samengebald met ‘relatie – vertrouwen –
commitment‘ (Gutteling, 1999). De systematiek kan ook worden herkend in de bedrijfsstrategie
die olieconcern Shell presenteerde na de bekritiseerde afzinking van de Brent Spar: ‘Dialogue –
Decide – Deliver’ (Rothermund, 1998).
Deze drieluiken zetten de gekozen volgtijdelijke opbouw bij de copingstrategie
‘meebewegen’ kracht bij. In schema ontstaat dan een copingsdrieluik (tabel 7.9.):
Tabel 7.9. Copingsdrieluik
De uitwisseling is geen trucje
Wederkerigheid speelt bij de vormen van gemeenschappelijk maken een belangrijke
rol. In alle drie de casussen is sprake van een ‘geschenk’ door de betrokken ambtenaar aan
andere partijen: het 11-punten lijstje, de drietrapsraket en de flip-overtekening zijn een gebaar
dat uitlokt tot interactie, een ruilen van kennis, standpunten en argumenten. In iedere casus
zijn bovendien momenten aan te wijzen waarop de beleidsmaker een extra investering doet
in de relatie. P. biedt hulp van andere gemeentelijke onderdelen aan om kennis over andere
typen arbeidsvoorwaarden te onderzoeken, mantelcontracten aan te spreken of investeringen
door te rekenen. W. klimt op cruciale momenten zelf in de pen om brieven te schrijven en de
juiste toon te treffen voor berichtgeving. A. biedt de volkstuinvereniging aan om de plannen
door te rekenen en te toetsen op haalbaarheid. Wie geeft, ontvangt. Zodra dat een trucje is,
wordt het doorzien als een poging tot apaiseren, verhullen of om de hete brij heen draaien.
Juist in combinatie met een eerlijke bejegening, ruimte voor het expliciteren van twijfel en
het toelaten van meervoudige perspectieven is een wederkerig gebaar betekenisvol. Er is per
saldo sprake van een uitwisseling die veeleer kan worden verstaan als het faciliteren van de
weerstand dan het afwenden of tegengaan ervan.
7.7.2. Deelvraag 2: Hoe
oefenen de zes factoren invloed uit op
de ambtelijke taxatie bij (vermeende)
weerstand – ieder voor zich en in samenhang?
Uit de casestudies komen krachtige ‘meebewegers’ naar voren. De beleidsmakers
treden de kans op weerstand tegemoet, teneinde in de ontmoetingen met anderen openingen
te vinden voor een acceptabele, dragelijke overdracht van lastige boodschappen. In de vorige
paragraaf is al een verwijzing gemaakt naar de betekenis van toeleverende bronnen voor het
ambtelijk handelen; in deze paragraaf volgen conclusies ten aanzien van de werking van de zes
beïnvloedende factoren.
De ambtelijke schraag: persoonlijkheid,
ambitie en ambtelijk besef
Bij de eerste factor uit de reeks primaire hulpbronnen – ‘persoonlijke hulpbronnen’
– lichten extraversie, inschikkelijkheid en proactieve openheid het meest duidelijk op.
Voorbeelden zijn het afstappen op de door de bezuiniging getroffen directie in de eerste casus,
de hang van W. naar open relaties en participatie van bewoners en hun organisaties en, in de
derde casus, het aanspreken van collega’s en externe gesprekspartners op hun vakmanschap
(of het tekortschieten daarin). Het feit dat alle drie met een belangrijke vorminterventie komen
(respectievelijk een gemeenschappelijke agenda, een drietrapsraket van bijeenkomsten en
een tekening op een flip-over) illustreert de betekenis van proactiviteit, in combinatie met een
adequaat ambtelijk besef: je weet hoe je partijen in stelling kunt brengen. Wat ook opvalt, is het
vermogen om twijfel toe te laten en daarbij niet te gaan jakkeren. In de woorden van Sennett
(2008) gaat het dan om het identificeren met de weerstand (zoek de kleine meegevende
elementen op) en Ury (aangehaald in Giebels & Eeuwema, 2005) spreekt van de kunst om naast
anderen te gaan staan. In alle drie de casussen zijn momenten aan te wijzen dat sprake is van
vertraging om mensen gelegenheid te geven in te voegen en, zoals dat in Rotterdam heet,
‘het been bij te trekken’. De openheid over twijfels, dilemma’s en oplossingsrichtingen draagt
bij aan de beoordeling van het gedrag van de ambtenaar in termen als ‘eerlijk’, ‘rechtvaardig’
of ‘gezaghebbend’. De drie beleidsmakers tonen een vermogen tot inschikkelijkheid, zonder
dat sprake is van serviliteit of overdreven dienstbaarheid. Ury signaleerde bij zijn onderzoek
naar omgang met conflicten de neiging om bij wat we hier meebewegen noemen het anderen
steeds lastiger te maken om nee te zeggen. In het optreden van onze drie ambtenaren zagen
we die houding ook terug: P. hecht aan duidelijkheid bij afronding van de gesprekken, W.
verlangt dat mensen niet terug willen blijven komen op eerdere stappen en A. maakt de ernst
van afspraken aan zijn gesprekspartners duidelijk.
Dunne
lijn professionele ambitie en ambtelijk
besef
De casussen tonen functionarissen met idealen en een weloverwogen keuze voor
en blijk van besef van de werking van de publieke zaak. De factoren ‘professionele ambitie’
en ‘ambtelijk besef’ komen in combinaties tot uiting en de scheidslijn tussen beide factoren
is eigenlijk dun. De ambities hebben immers bij uitstek betrekking op de publieke zaak en
een aan gretigheid grenzende nieuwsgierigheid van drie professionals om een opgave naar
een goed einde te brengen. Daarbij is wel sprake van enkele accenten. Bij de compensatie
van de wateronttrekking in Kralingen is sprake van vooral vaktechnische belangstelling om
vraagstukken van meerdere kanten te bekijken. Bij de realisatie van de opvang in deelgemeente
Feijenoord speelt maatschappelijk engagement: in welke context krijgt beleid gestalte, zo
blijkt uit aandacht voor de sociaal-culturele belasting van de geschiedenis van prostitutie in
Katendrecht. In de eerste casus ligt het accent op de bedrijfsvoering in een politiek-bestuurlijke
omgeving. In de drie casussen leidt stevige kennis van hoe de hazen lopen in de bestuurlijke,
maatschappelijke en bureaucratische arena’s tot vindingrijke uitkomsten. Met dat inzicht kun
je steeds weer mensen in stelling brengen en daarmee anderen belangrijke zetten latten doen.
Professionele ambitie en ambtelijk besef liggen dicht tegen elkaar aan. Ze vormen op hun beurt
de ambtelijke instelling, die gevoegd bij de persoonlijke instelling in feite als belangrijkste
factoren uit onze casestudies naar voren komen. Een sterke ambtelijke instelling, gevoegd bij
een sterke persoonlijke instelling maakt het verschil.
De drie casestudies maken duidelijk dat voor beleidsmakers die opteren voor
meebewegen met de weerstand – ook al is dat niet bewust – de vluchtoptie in ieder geval
niet aan de orde is. Immers, als je geraakt bent door de publieke zaak en je staat sterk in je
schoenen, gaat je nieuwsgierigheid met je aan de haal, zo leren de casestudies en ook enkele
interviews in de hoofdstukken 4 en 5. Je wilt contact leggen en dus zoek je ‘de ander’ op,
verken je zienswijzen en laat je je verrassen door de doorwaadbare plaatsen die in die nieuwe
ordening van perspectieven besloten ligt. Daar wil je desnoods voor vechten, waarmee de
derde copingstrategie – tegenbewegen – als terugvaloptie beschikbaar is. Die is vooral aan de
orde als je persoonlijk minder sterk voor de dag kunt komen. Dat is iets anders dan ambtelijk
even tekort schieten in je kennis en vaardigheden; want ook dan kan de terugvaloptie bij
onvermogen om mee te bewegen een risico vormen. Als de persoonlijke drive (boosheid
bijvoorbeeld) het ambtelijke besef overvleugelt, kun je doorslaan. Zijn ambtelijk besef noch
persoonlijke hulpbronnen toereikend, dan rest vluchten: wegbewegen van de vermeende
botsende belangen. De gecombineerde kwaliteit van de persoonlijkheid – gevoed door
hulpbronnen als extraversie, inschikkelijkheid, zorgvuldigheid, openheid en emotionele
stabiliteit – en ‘ambtelijkheid’ – gevoed door professionele ambitie en besef van hoe de hazen
lopen onder de drie spanningsbogen en partijen in stelling kunnen worden gebracht – maakt
het verschil. Wie ‘persoonlijkheid’ aan ‘ambtelijkheid’ paart kan als het ware niet anders dan de
vermeende weerstand opzoeken. In schema (tabel 7.10):
Tabel 7.10. Invloed van factoren op
coping
Sociale steun: de terugvaloptie
Het tweede drietal van beïnvloedende factoren werd voorafgaand aan het onderzoek
als ‘secundair’ aangemerkt: steunberen die kunnen worden aangesproken als de eerste drie
zwak ontwikkeld zijn. De casussen bevestigen dat de eerste drie een zwaarder gewicht in
de schaal leggen. Hun soortelijk gewicht bepaalt de mate waarin ‘de tweede rang’ wordt
aangesproken. Van de drie secundaire factoren is vooral instrumentele steun van betekenis,
zo blijkt uit de casussen. Zo kan W., terugvallen op enkele experts en bestuurlijke relaties;
hij benadrukt ook de betekenis van deze terugvalopties als hem voor de voeten geworpen
wordt dat hij goed zelfstandig lastige opgaven kan oplossen. Uit de beschrijvingen komt naar
voren dat het vooral functionele contacten zijn die worden genoemd en niet steun die kan
worden toegeschreven aan leidinggevenden. De ambtenaar die met de kop in de wind de
weerstand pareert noemt niet direct schouders om uit te rusten of verhaal te halen; P. verwijst
desgevraagd naar zijn naast beleidsadviseur en directieteam als het gaat om feedback en tips
bij kritische momenten. A. noemt de mensen die zijn dagelijks werk faciliteren, naast directe
collega’s en kamergenoten zijn dat functionele relaties en dat kunnen zowel vakinhoudelijke
als ondersteunende medewerkers zijn. Eigenlijk kunnen ze het best alleen en zijn zij het die
anderen tot steun zijn, context verschaffen en helpen om opties en perspectieven in beeld te
brengen en te houden. Ook hier laat de combinatie van autonomie, initiatief en kennis van hoe
de hazen lopen zich gelden: er is sprake van ambtelijk leiderschap. Daarnaar gevraagd blijkt de
beeldvorming in de buitenwereld – perceived external prestige – geen bijzondere rol te spelen.
Berichtgeving in de media speelt bij de eerste twee casussen een rol, maar overtreffen niet de
persoonlijke ervaringen. In eerdere interviews (hoofdstuk 4 en 5) bleek dat beleidsambtenaren
meer op eigen kompas varen dan op die van andere opiniemakers. Zowel P. als W. noemt
expliciet de relatieve betekenis van artikelen in de media voor hun eigen oordeelsvorming.
Vantevoren niet ingeschat maar in de casussen I en II nadrukkelijk geëtaleerd is de betekenis
van bekrachtiging door ‘de ander’. Zo noemt P. meermalen de invloed van zijn evenknie bij de
diergaarde en benoemt W. de ervaren steun van een crècheleidster en de support die hij krijgt
van een in het gebied gevestigde voedingsmiddelenfabrikant: de aanpak leverde bijval op.
Zicht op resultaat
Uit de drie casussen komt naar voren dat deze ‘meebewegende’ ambtenaren alle
drie in enige mate verbonden zijn met de einddoelgroepen en het eindresultaat van hun
handelen. Voor W. zijn dat bewoners en (hulpverleners achter) de vrouwen van de Keileweg,
voor A. partners die de organisaties vertegenwoordigen die moeten meewerken aan de
watercompensatie en bij P. zijn dat de leiding van de diergaarde zowel als bestuurlijke
voorlieden. Alle drie zitten ze dicht op de werkvloer en is er volgens hun uitspraken sprake van
snelle feedback op hun handelen, en dus mogelijkheden om bij te sturen of te interveniëren.
Hier is sprake van een relatie met de factor ‘ambtelijk besef’: ambtenaren die aandacht
hebben voor de drie arena’s – politiek bestuur, de bureaucratie en het publiek – zorgen eerder
dat ze zicht hebben en houden op de uitvoering en effecten van beslissingen. Meer dan bij
de rijksoverheid is de correctietoets op ambtelijk handelen binnen handbereik. Ook deze
‘hefboom’ hoeft echter niet echt aangesproken te worden om de ambtenaren aan te zetten
tot meebewegen met de mogelijke weerstand, hij is in hun functioneren (zie de beschrijving
van de eerste drie factoren) al ingebakken… Vastgesteld kan worden dat de prompte correctie
van burgers en hun organisaties op beleidsvoornemens, besluiten en uitvoering bij gemeenten
sneller en concreter is dan bij overheid die meer op afstand staat zoals provincies of het rijk.
In een beschrijving van het gemeentelijk optreden na een schietincident op het Rotterdamse
Oleanderplein (Gemeente Rotterdam, 2010) lezen we hoe beleidsmakers zelf brieven
bezorgden, deuren langsgingen, present waren, luisterden en aanspreekbaar waren en bleven.
Rijksambtenaren hebben vaker hulpstructuren nodig, wat ook blijkt uit de populariteit van
werkelijkheidsvervangende presentaties van het publiek, zoals studies over burgerschapsstijlen,
ijkpersonen en persona’s. Wie ver van de werkelijkheid afstaat, maakt een verbeelding.
Direct contact met einddoelgroepen bevordert het zicht op meerdere perspectieven (in plaats
van de eigen visie en het eigen handelen); persoonlijke contacten bieden meer uitzicht op
gemeenschappelijke uitkomsten dan massale bijeenkomsten. Schaal telt mee. Dit thema leent
zich dus voor verder onderzoek, waaronder vergelijking tussen bestuurslagen op het punt van
zicht op resultaat (impact).
Ruimte voor reflectie
De veronderstelling dat reflectie helpt en ook onderhoud behoeft, kan bij alle drie
de gesprekspartners op steun rekenen. Was in de vraagstelling vooral rekening gehouden met
beleidsmakers als ontvangers van toerusting, uit de reconstructies komt een genuanceerd
beeld naar voren. Dit blijkt het meest pregnant in de tweede casus. Op basis van zijn
ervaringen met de communicatie met bewoners en hun organisaties in Feijenoord – met
als sleutelmoment de bewonersopstand in de Persoonshal – trekt W. eerst zelf lessen.
Op basis daarvan schoeit hij de procesaanpak op een andere leest. Na afronding van zijn
werkzaamheden besluit hij bij de aanvang van een nieuwe opgave de lessen uit een vorige
baan actief in te brengen – zowel aan anderen in ambtelijke cursussen als in de eigen nieuwe
praktijk. Dit patroon sluit aan bij onderzoek van Weggeman (2007) dat de klassieke stadia van
leren – leerling wordt gezel en gezel wordt meester – zich kan herhalen. De meester wordt weer
leerling en gezel. W. verhaalt over de wijze waarop hij lessen uit de deelgemeente Feijenoord
overdraagt aan nieuwe medewerkers en ook hoe de lessen worden ingezet als strategische
interventie bij de start van zijn volgende project: ten overstaan van een gezelschap van
deelgemeentebestuurders krijgt hij als oud-bestuurder de vloer om op te biechten hoe het niet
moet en hoe wel, als het om samenspel tussen gemeente en deelgemeenten gaat. A. vertelt
hoe hij anderen coacht, bij hem is faciliteren een tweede natuur. Door anderen te ondersteunen
wordt hij ook zelf wijzer, krijgt hij ook zelf feedback, zo maakt hij duidelijk. Uit zijn toelichting
blijkt ook dat investeren in leren idealiter wordt aangeboden, maar vaker afhangt van de
beschikbaarheid van anderen die in mensen willen investeren. Of dus het ontbreken hieraan.
7.8. Tot slot: reflectie
Meebewegen helpt; de casestudies bieden onmiskenbaar inzicht in de werking van
de als voorkeur aangemerkte copingstrategie. Wie extravert, vriendelijk en open (vermeende)
weerstand tegemoet treedt en weet hoe de hazen lopen en anderen in beweging kunnen en
willen komen, kan een aanvankelijk als negatief geconnoteerde houding helpen ombuigen naar
nieuwe perspectieven. Daarbij helpt de nabijheid van collega’s, een lerende omgeving en een
snelle terugkoppeling op gedrag, maar dat is op de tweede hand: een succesvolle meebeweger
is hier niet van afhankelijk. Met deze karakteristiek kan de vrucht van de gevalsbeschrijvingen
in dit hoofdstuk worden samengevat.
Intense ervaringen
Daarbij zijn nieuwe bevindingen opgedaan. Zoals de opeenvolgende werking van
de drie stijlen ‘inleven’, ‘overeenkomen’ en ‘herformuleren’ (tabel 7.11.), de gesignaleerde
samenhang tussen persoonlijke en professionele hulpbronnen (tabel 7.12) en de relatieve
kracht van primaire hulpbronnen ten opzichte van de als secundair gekwalificeerde factoren
sociale steun, ruimte voor reflectie en zicht op resultaat. De casestudies hebben ook als nieuwe
beïnvloedende factor de hefboomwerking van een intense ervaring aangelicht. Zowel in de
eerste als de twee casus wijzen de beleidsmakers dit als ‘sleutelmoment’ (critical incident)
aan in hun casus. Bij W. is dat de confrontatie met het verzet in de Persoonshal. Dit moment
had een ontwapenende uitwerking. Bij P. blijkt dit intense moment samen te hangen met de
impact van de ontmoeting met de directeur, de voormalige directeur en de medewerkers bij
het betreden van de diergaarde op de dag dat de opening van een vernieuwd poortgebouw
samenvalt met de mededeling van de subsidiekorting. Ook dan is er sprake van een schokkende
ervaring, waarin hij zich op zichzelf voelt teruggeworpen: ‘Ik sloop haast naar de Rivièrahal,
waar die bijeenkomst was. Ik wist dus niet wat ik aan zou treffen, ik was niet bang, schaamde
me ook niet, maar ik voelde me wel onbestemd’. Hij stapt op de vroegere directeur af: ‘hadden
we dat ook gehad, en toen was het ijs ook gebroken. Want, wat mensen soms doen is jou
persoonlijk verantwoordelijk stellen daarvoor’. Ook hij schetst de ervaring als ‘sleutelmoment’
in de casus: ‘Op dat moment wordt iets heel persoonlijk, daar sta je tegenover mensen
tegenover je, de mensen met wie je samenwerkt’. De kracht van deze intense ervaring raakt
aan wat Weick als startpunt van betekenisverlening identificeert (1995): een verstoring van
een evenwicht. Ook andere auteurs wijzen op de betekenis van de ingrijpende ervaring voor
het leren. In ‘Een levensregel voor beginners’ schrijft Derkse (2008) over de beginselen van de
leer van Benedictus: ’De leider dient ook ‘beproefd’ te zijn in de zin dat zijn karakter (Grieks
voor stempel of ‘kras’) met vallen en opstaan tot rijping is gekomen. Een boy wonder met
uitsluitend successen op zijn conto moeten we zeker gelukwensen, maar of deze een goede
leider zal zijn?’ De koppeling met de persoonlijke hulpbronnen is hier evident: wat heb je per
saldo in huis om te bewegen en een nieuwe ‘losse koppeling’ te maken waardoor sprake is
van ‘leren en ontwikkelen’ (Boonstra & Van Staveren, 2006). Socioloog Sennett spreekt van
‘heilzame mislukkingen’ (2008); op 26 juni 2011 hield hij de Premselalezing, waarin hij het
omgaan met weerstand in een overspannen samenleving besprak. ‘Geconfronteerd met een
moeilijk moment, een beproeving, weet het lichaam zichzelf te kalmeren. Over het algemeen
betreden we als we nieuwsgierig worden, een opgeschorte toestand, we zitten in het moment
en houden ons in en reflecteren in plaats van onszelf vooruit te dwingen’. De amateurcellist
Sennett verwees hierbij naar de reactie op potentieel moeilijke momenten in het muziekspel.
Dan ‘moet (je) leren om niet de duim van de linkerhand onder de hals van de cello te duwen;
als hij gespannen is en de hals meer vastgrijpt dan aanraakt, wordt de linkerhand stijf; we leren
dat te doen door te experimenteren met het geheel loslaten van de duim bij het uitvoeren van
moeilijke passages. (…) Als hij op een vakkundige manier werkt met weerstand, en niet vecht
tegen de aanwezigheid van het probleem, kan de artiest of de wetenschapper naar buiten
keren in plaats van naar binnen, en in contact treden met de wereld in haar ruwheid, hardheid
en moeilijkheid’
Onbewust
bekwaam?
In het volgende (slot)hoofdstuk maak ik de balans op. Vooruitlopend hierop
vraag ik aandacht voor een repeterend fenomeen in de verkenningen en onderzoeken.
Bij de confrontatie van de respondenten met de uitkomsten van de casestudies tekende ik
immers opnieuw op dat sprake is van overwegend onbewuste gedragingen. Dit roept de vraag
op in hoeverre sprake is van een keuze voor een of meer copingstrategieën. In welke mate zijn
impliciete keuzes immers over te dragen en bespreekbaar te maken? De ‘ruimte voor reflectie’
komt als beïnvloedende factor in geen van de cases manifest naar voren; de ondervraagde
beleidsmakers tonen daartoe uitgenodigd echter belangstelling voor aanscherping van kennis,
inzichten en vaardigheden. Ook onderstrepen ze de betekenis van overdracht, systematisch
zelfs. Maar ondertussen rust succesvol ambtelijk handelen op onbewuste inzichten en
ervaringen. De respondenten zijn ‘onbewust bekwaam’ in de karakteristieke ordening van Kolb:
er is in ruime mate sprake van impliciete kennis van de politiek-bestuurlijke context.
De geïnterviewden tonen zich vooral bewust van de noodzaak om te weten hoe de bestuurlijke
en politieke mores zijn. Dit kwam ook in eerdere deelonderzoeken (hoofdstuk 4 en 5) naar
voren. Die intrigerende mixture van onbewuste en bewuste, persoonlijke en ambtelijke
nieuwsgierigheid hebben we eerder in deze paragraaf een schraag van de ambtelijke
vindingrijkheid genoemd. Die mixture vraagt om verdere exploratie. Wat betekent het
als wat Karssing een ‘seculiere roeping’ noemt het succes feitelijk drijft? Wat als je geen
onverschrokken passie bezit om gemeenschappelijke waarden te articuleren en anderen
in hun kracht te zetten? Veelzeggend detail is dat de respondenten bij de confrontatie met
de resultaten van de studies geneigd zijn tot relativering; ontkend wordt er niet wat wordt
beschreven, maar laten we vooral hun slagkracht niet overdrijven. Naast Hollandse nuchterheid
spreekt hieruit ook professionele distantie. De geïdentificeerde front frames zetten deze
houding kracht bij: het gaat om respectievelijk verantwoordelijkheid, de inhoud van de zaak en
vakmanschap.
Onderzoeksaanpak
Tot slot de onderzoeksaanpak. In paragraaf 7.3. heb ik de beperkingen aangegeven van
kwalitatief onderzoek en casestudies met een kleine omvang (small-N).
Daarbij is de betwijfelde generaliseerbaarheid of overdraagbaarheid aangeroerd.
Op basis van de uitkomsten vind ik steun voor de uitleg van Tsoukas (2003) dat verfijning
van inzicht in de werking van gedragingen niet per se afhankelijk is van een bepaalde omvang
van onderzoeksobjecten. Ik heb mij geconcentreerd op de vraag of relevante kenmerken
(van respondenten of van situaties, zie criteria in paragraaf 7.3.) in de onderzoeksgroep
vertegenwoordigd zijn en ik heb aan de hand van de ordening van data vastgesteld dat in
voldoende mate sprake was van toetsbaarheid van de factoren en indicatoren. Daarnaast
heb ik aandacht geschonken aan de presentatie van data en interpretatie (Boeije, 2005).
Om die reden heb ik gekozen voor een systematische presentatie van citaten aan de hand
van de geordende copingstrategieën, factoren en indicatoren. Hiermee is er naar gestreefd
om gegevens zo veel mogelijk concreet en in hun ‘rijke’, betekenisvolle vorm weer te geven.
Dit wordt ook aangeduid als thick description: een verhalende, veelomvattende en
gedetailleerde manier van beschrijven (Boeije, 2005). Citaten hebben in kwalitatieve
rapportages daarmee een overeenkomstige functie als tabellen in kwantitatief onderzoek:
ze maken duidelijk dat de gegevens er echt zijn. Er is daarmee geen aanwijzing om de
toegevoegde waarde van een vierde of vijfde case op te voeren; dat neemt niet weg dat nieuwe
casestudies kunnen helpen aan een scherpere aftekening van de werking van beïnvloedende
factoren bij de coping met vermeende weerstand. Dit laatste geldt ook voor een discutabele
keuze bij het ontwerp van het onderzoek. Deze keuze – om uitsluitend cases te onderzoeken
waarbij op voorhand indicaties aanwezig waren dat de betrokken beleidsambtenaar erin was
geslaagd om weerstand te hanteren – blijft voor discussie vatbaar. Ze kan ook als beperkend
worden opgevat. Gezien de doelstelling van dit onderzoek is echter nadrukkelijk geen
‘contramal’ geplaatst bij de ‘meebeweeg’-strategie. Ik ben nadrukkelijk niet op zoek geweest
naar tegenvoorbeelden, of – om het met wetenschapsfilosoof Popper te zeggen – heb niet
geprobeerd de analyse te falsificeren (Schafer, 2005). Het onderzoek richt zich op onderbouwing
van een succesvolle benadering van overheidseigen situaties, waarbij sprake is van vermeende
weerstand. Een enkelvoudige conclusie dat al doende in dit onderzoek vooral bewijsvoering
is geoogst voor een voorgestelde voorkeursstrategie, zou de bevindingen dan ook geen recht
doen. Daarvoor hebben de casestudies teveel nuanceringen opgeleverd. Hierdoor kunnen
gewichten worden toegekend aan de diverse factoren en kan ik verbanden aanwijzen tussen
de onderscheidende factoren en enkele nieuwe mechanismen identificeren die bijdragen aan
het vermogen van beleidsmakers om bij lastige opgaven doorwaadbare plaatsen te gebruiken.
Dit neemt niet weg dat als een interessante optie voor vervolgonderzoek wenkt om verstorende
factoren in kaart te brengen en deze in de praktijk te onderzoeken.