5. Onder de spanningsbogen
                                        
                                              
                                        Werken met ambtelijke dilemma’s
                                        
                                        5.1. Inleiding
                                        
                                         Werken voor de overheid brengt 
                                        enkele ‘systeemspanningen’ met zich mee. 
                                        Er is sprake van een specifiek systeem 
                                        door het samenkomen van meervoudige belangen 
                                        – vanuit de publieke, bureaucratische 
                                        en politieke arena’s – en enkele specifieke 
                                        kenmerken van de overheid, zoals openbaarheid, 
                                        rechtmatigheid en beginselen van behoorlijk 
                                        bestuur. Een beleidsambtenaar vindt als 
                                        het ware onder een arcade van spanningsbogen 
                                        een weg en dat vraagt vaardigheden om 
                                        dilemma’s te herkennen en te hanteren. 
                                        In hoofdstuk 2 is met een schets van de 
                                        ontwikkeling van de overheid verkend hoe 
                                        de overheidscontext de beleidsruimte van 
                                        een ambtenaar kan beperken, maar evengoed 
                                        kan uitdagen tot nieuwe verbindingen en 
                                        resultaten. In dit hoofdstuk volgen we 
                                        beleidsambtenaren bij hun confrontatie 
                                        met deze spanningen. De verkenning beoogt 
                                        factoren in beeld te brengen die bijdragen 
                                        aan het omgaan met de lastige contacten 
                                        die zo inherent zijn aan het ambtelijk 
                                        bestaan. ‘It is perhaps the one place 
                                        where questions of technique (‘what works’) 
                                        and questions of value stand a chance 
                                        of being integrated’. (Hoggett, 2006). 
                                        
                                        
                                        
5.2. Ambtelijke spanningen
                                        
                                        In hoofdstuk 2 zijn negen ‘systeemspanningen’ 
                                        geïdentificeerd die in de ambtelijke beleidspraktijk 
                                        naar voren komen.
                                        
                                          
                                            | I. | Algemeen belang en individueel 
                                              belang. | 
                                          
                                            | II. | Hoge verwachtingen en beperkt 
                                              draagvlak. | 
                                          
                                            | III. | Beperkte beheersbaarheid en complexe 
                                              processen. | 
                                          
                                            | IV. | Efficiency en maatschappelijk 
                                              commitment. | 
                                          
                                            | V. | Democratisch verkregen macht en 
                                              maatschappelijk commitment. | 
                                          
                                            | VI. | Openbaarheid en zelfbinding (rechtsstatelijkheid). | 
                                          
                                            | VII. | Lekenbestuurder en ambtelijke 
                                              professional. | 
                                          
                                            | VIII. | Korte en lange termijn. | 
                                          
                                            | IX. | Ondergeschiktheid en verantwoordelijkheid. | 
                                          
                                            |  |  | 
                                        
                                                  Deze 
                                        spanningen hangen samen met het samenkomen 
                                        van de drie velden waarmee de beleidsmaker 
                                        te maken heeft: het politiek bestuur, 
                                        de bureaucratie en de publieke arena. 
                                        De (spaarzame) evaluaties van grootschalige 
                                        overheidsprojecten laten zien dat ervaringen 
                                        en inzichten toenemen afhankelijk van 
                                        de kwaliteit van het spel op de drie speelborden. 
                                        Zo leert de introductie van het nieuwe 
                                        zorgstelsel dat het – onbewust! – realiseren 
                                        van ‘dilemmabestendige arrangementen’ 
                                        als belangrijkste aanjager kan worden 
                                        gezien voor de acceptatie en de effectiviteit 
                                        van omstreden voorzieningen (De Bruijn 
                                        e.a., 2008). ‘Procesmanagement’ komt op 
                                        als domein met steeds vaker lessen en 
                                        aanwijzingen. De beleidsmedewerker komt 
                                        naar voren als iemand die afwisselend 
                                        onderzoeker, strateeg, expert, procesregisseur, 
                                        organisator, vakman, relatiebeheerder 
                                        en stimulator is (Winsemius, 1998). 
                                        
                                                  Er 
                                        zijn eerder pogingen gedaan om te beschrijven 
                                        hoe de ambtenaar omgaat met deze spanningen. 
                                        Zo is gepleit voor een ambtenaar die over 
                                        de competenties FORS beschikt: Flexibel, 
                                        Open, Resultaatgericht en Samenwerkingsgericht. 
                                        In de literatuur is deze benadering als 
                                        ’nogal steriel’ betiteld (Noordergraaf, 
                                        Van der Steen & Frissen, 2006). Een andere 
                                        benadering komt van bestuurskundige Frissen 
                                        (2009), die een aantal ‘bijzondere deugden’ 
                                        onderscheidt. Hij motiveerde die insteek 
                                        met te wijzen op het belang van maatvoering 
                                        voor wie met macht werkt en van verdraagzaamheid 
                                        voor wie onder druk werkt. (Zie ook de 
                                        passage over zelfbinding in hoofdstuk 
                                        2). Hij bepleit zes ‘vakvereisten’: prudentia 
                                        (‘verstandigheid’), proportionaliteit, 
                                        bescheidenheid, oordeelsvermogen, tolerantie 
                                        en kosmopolitisme (‘de kwaliteit om de 
                                        eenheid van de wereld in zijn gebrokenheid 
                                        en differentiatie te aanvaarden als uitgangspunt 
                                        voor het politieke handelen’). Kingdon 
                                        (1984) wees in een poging tot het formuleren 
                                        van ‘criteria voor goede beleidsconstructie’ 
                                        op een reeks inspanningen die de acceptatie 
                                        van beleid moeten helpen borgen. Hij noemde 
                                        overigens om te beginnen als criterium 
                                        ‘een gematigd ambitieniveau’: wie bij 
                                        de overheid beleid maakt moet zich op 
                                        voorhand niet rijk rekenen. Vervolgens 
                                        formuleerde hij naast technische en financiële 
                                        haalbaarheid als maatstaven voor de goede 
                                        beleidsambtenaar, dat hij of zij moet 
                                        zorgen dat wat geconstrueerd wordt acceptabel 
                                        is voor de drie arena’s: het politiek 
                                        bestuur, het publiek en de bureaucratie. 
                                        Aristoteles stelde dat het hanteren van 
                                        een deugd een mens niet veel verder brengt, 
                                        tenzij we bij iedere deugd ook meteen 
                                        het tegenovergestelde ervan in ogenschouw 
                                        nemen. De uitdaging voor het handelen 
                                        is vervolgens om tussen de uitersten verantwoorde 
                                        keuzes te doen. Er moet een balans worden 
                                        gevonden in de spanning tussen de uitersten, 
                                        waarbij begrippen als evenwicht en proportionaliteit 
                                        om de hoek komen kijken. Op de uitersten 
                                        zelf is sprake van disproportionaliteit, 
                                        in termen van de bestuurskundige Klinkers 
                                        (2009) een ’uitwas’. Dat geldt bijvoorbeeld 
                                        voor de krachtterm ‘flexibiliteit’ uit 
                                        de reeks van FORSdeugden. Als die leidt 
                                        tot verlies van iedere continuïteit, dan 
                                        is flexibiliteit bepaald niet meer nastrevenswaardig 
                                        maar disproportioneel geworden; een uitwas. 
                                        Een ander voorbeeld: om de veel gehoorde 
                                        ambtelijke competentie ‘politieke sensibiliteit’ 
                                        tot een leidraad voor ambtelijk professioneel 
                                        handelen te maken moeten we – in navolging 
                                        van de oproep van Aristoteles – de spanning 
                                        opzoeken tussen twee uitersten. Dat is 
                                        enerzijds het te veel tegenspreken (tegen 
                                        de politiek) enerzijds, waardoor die als 
                                        een hindermacht kan worden ervaren, en 
                                        anderzijds de te kritiekloze onderschikking. 
                                        Volgens Steijn (2009) is overigens prudentie 
                                        op zijn plaats als het gaat om het definiëren 
                                        van competenties. ‘Een groot gevaar van 
                                        het gebruik van competentiemanagementsystemen 
                                        is dat ze vervallen tot een rituele dans’. 
                                        Als dat gebeurt dan helpen ze niet om 
                                        vaardiger te worden in het omgaan met 
                                        dit type spanningen, maar worden ze juist 
                                        gebruikt om dit type spanningen te verhullen 
                                        of te omzeilen. Steijn bepleit daarom 
                                        aandacht voor aandacht aan de dilemma’s 
                                        in de dagelijkse praktijk. Onderzoek naar 
                                        de ambtelijke omgang met de systeemgerelateerde 
                                        spanningen zou dan ook niet alleen inzicht 
                                        in louter competenties moeten geven, maar 
                                        ook in de praktische toepassing met die 
                                        competenties. 
                                        
                                            
5.3. Onderzoeksvragen
                                        
                                        De centrale vraag in dit onderzoek luidt: 
                                        wat is de betekenis van het eigene van 
                                        het ambtenaarschap bij de rijksoverheid 
                                        voor de professionele toerusting van beleidsambtenaren? 
                                        Deze centrale vraag is toegespitst naar 
                                        drie specifieke deelvragen:
                                        1) Hoe komen de bijzondere kenmerken van 
                                        de overheid tot uiting in het dagelijks 
                                        werk van de beleidsambtenaar bij de rijksoverheid?
                                        2) Hoe gaat de beleidsambtenaar om met 
                                        de spanningen die dat oplevert, in het 
                                        bijzonder zodra verschillende arena’s 
                                        elkaar raken?
                                        3) Welk (nieuw) licht werpt dit op zowel 
                                        de vraagstukken rond de verhouding tussen 
                                        ambtenaren en hun omgeving (politiek, 
                                        publiek, interdepartementaal) als op het 
                                        streven naar verdere professionalisering 
                                        van de ambtelijke dienst? 
                                        
                                        5.4. Onderzoeksopzet
                                        
                                                  Het 
                                        onderzoek is gehouden in de zomer en het 
                                        najaar van 2009 en bestond uit gesprekken 
                                        met negen ambtenaren. Hierbij is gestreefd 
                                        naar spreiding over verschillende taakgebieden 
                                        en departementen binnen de rijksdienst. 
                                        De respondenten zijn in uiteenlopende 
                                        domeinen van de rijksoverheid werkzaam: 
                                        gezondheidsbeleid, primair onderwijs, 
                                        infrastructuur, werkgeverschap, inburgering 
                                        en integratie, internationale betrekkingen. 
                                        Eén respondent is op strategisch niveau 
                                        werkzaam in een van de uitvoeringsorganisaties 
                                        van het Rijk; één heeft de rijksdienst 
                                        verlaten en treedt als ZZP’er nog op als 
                                        opdrachtnemer voor het Rijk. Deze gesprekken 
                                        concentreerden zich op een door de respondent 
                                        gekozen ‘ambtelijk sleutelmoment’: een 
                                        gebeurtenis of dossier waarin naar hun 
                                        eigen oordeel de essenties van hun ambtelijk 
                                        werk goed naar voren kwamen. Hierbij is 
                                        evenals bij het onderzoek in hoofdstuk 
                                        4 gebruik gemaakt van de ‘critical incident’- 
                                        methode (Zwijze & De Jong, 2005). Van 
                                        deze gesprekken zijn transcripties gemaakt, 
                                        op basis van een geluidsband. Alle gesprekken 
                                        zijn (met instemming van de respondenten) 
                                        woordelijk uitgeschreven. Vervolgens is 
                                        een inhoudsanalyse uitgevoerd, waarbij 
                                        het analysemodel werd geconfronteerd met 
                                        de uitspraken in de interviews. Dat heeft 
                                        geleid tot een selectie van 109 citaten, 
                                        die zijn ingedeeld in thema’s (interventies) 
                                        en clusters van systeemkenmerken. Deze 
                                        zijn verwerkt in twee tussenrapportages, 
                                        gevolgd door reflecties met de respondenten 
                                        op uitkomsten (en de daaraan te hechten 
                                        betekenissen). Er zijn twee bijeenkomsten 
                                        geweest met de respondenten: in december 
                                        2009 en in februari 2010. Daar zijn de 
                                        uitkomsten en het gebruik van de citaten 
                                        getoetst en er is met de respondenten 
                                        gereflecteerd op de interpretaties. Tot 
                                        slot zijn enkele experts geconsulteerd 
                                        die richting kunnen geven aan de professionalisering 
                                        van de rijksambtenaar in de rijksdienst 
                                        (het directoraat-generaal Organisatie 
                                        en Bedrijfsvoering Rijk (OBR) en de Algemene 
                                        Bestuursdienst, ABD). Uiteindelijk zijn 
                                        conclusies en enkele voorstellen geformuleerd 
                                        en aan een aantal betrokkenen op het terrein 
                                        van professionalisering gepresenteerd. 
                                        
                                        
                                        
5.5. Analysekader
                                        
                                                   
                                        De interviews werden gehouden aan de hand 
                                        van een raster, dat tevens diende als 
                                        checklist voor de gesprekken en als hulpmiddel 
                                        bij de inhoudsanalyse. Het raster werd 
                                        niet van tevoren aan de gesprekspartners 
                                        getoond. De ‘systeemspanningen’ zijn in 
                                        dit model uitgewerkt naar mogelijke rolopvattingen 
                                        en gedragingen en voorzien van een ‘startvraag’. 
                                        Bij de samenstelling werd gebruik gemaakt 
                                        van gegevens uit de eerder theoretische 
                                        verkenningen. In schema (tabel 5.1.):
                                        
                                        
 5.6. Resultaten
 
                                        
                                        
                                        
                                        5.6. Resultaten
                                        
                                                  Uit 
                                        de interviews kwam naar voren dat de tien 
                                        ‘systeemspanningen’ konden worden teruggebracht 
                                        tot drie typen spanningen. Het aan de 
                                        theorie ontleende onderscheid bleek de 
                                        facto neer te komen op drie ‘spanningsbogen’ 
                                        die als het ware de dagelijkse gang van 
                                        een beleidsambtenaar overkappen: 
                                        
                                        
a. Belangenafweging in 
                                        het besef van rechtsstatelijkheid. Deze 
                                        formulering stelt het fenomeen belangentegenstelling 
                                        centraal. Hieronder vallen de spanning 
                                        tussen algemeen belang en individueel 
                                        belang (I) en tussen hoge verwachtingen 
                                        en beperkt draagvlak (II). Bij de laatste 
                                        bleek immers een duidelijke relatie met 
                                        rechtsstatelijk handelen. Ook kon de spanning 
                                        tussen de wettelijk verankerde openbaarheid 
                                        en zelfbinding (VI) hier aan worden gehaakt; 
                                        rechtstatelijk handelen kan spanning oproepen 
                                        tussen vroegtijdige openheid en ‘beleidsintimiteit’5.
                                        
                                        
b. Beheersbaarheid in 
                                        democratische context. Beheersbaarheid 
                                        van complexiteit is vooral aan de orde 
                                        in relatie tot formele en informele democratische 
                                        processen. Hieronder vallen de eerder 
                                        onderscheiden spanningen tussen beperkte 
                                        beheersbaarheid en complexe processen 
                                        (III), die tussen democratisch verkregen 
                                        macht en maatschappelijk commitment (V), 
                                        waarin immers de politieke oordeels- en 
                                        besluitvorming tot uiting komt en efficiency 
                                        en maatschappelijk commitment (VI). De 
                                        laatste bleek overigens vrijwel samen 
                                        te vallen met spanning III.
                                        
                                        
c. Vakmanschap onder 
                                        ministeriele (bestuurlijke) verantwoordelijkheid. 
                                        Deze spanningsboog omvat de relatie tussen 
                                        de ambtenaar en de bestuurder. Hieronder 
                                        plaatsen we de spanningen lekenbestuurder 
                                        en ambtelijke professional (VII), korte 
                                        en lange termijn (VIII) en ondergeschiktheid 
                                        en eigen verantwoordelijkheid (IX).
                                        
                                        Deze vaststelling leidde bij de gegevensverwerking 
                                        tot een ordening van de resultaten in 
                                        een drieluik. 
                                        
                                        
5.6.1. Eerste spanningsboog: 
                                        belangenafweging in het besef van rechtsstatelijkheid
                                        
                                        Omdat de overheid bij uitstek een rol 
                                        moet vervullen waar strijdige belangen 
                                        en waarden aan de orde zijn, zijn de overheidstaken 
                                        uiteindelijk gebaseerd op politieke keuzes; 
                                        ze hebben dus een subjectieve grondslag. 
                                        Daarmee zijn ze fundamenteel omstreden 
                                        en is machtsuitoefening en dwang door 
                                        de overheid onontkoombaar. Om misbruik 
                                        daarvan te voorkomen wordt de overheid 
                                        zelf ook gebonden aan eisen van rechtsstatelijkheid, 
                                        rechtmatigheid en openbaarheid. Daarvoor 
                                        zijn binnen departementen de ‘checks and 
                                        balances’ georganiseerd in de vorm van 
                                        juridische onderdelen en procedures. Vervolgens 
                                        zijn nadrukkelijk voorzieningen getroffen 
                                        waardoor vanuit de samenleving kan worden 
                                        getoetst en geïntervenieerd. Uit de vraaggesprekken: 
                                        
                                        
•• ‘Met subsidies moet je altijd kunnen 
                                        legitimeren dat ze het algemeen belang 
                                        dienen. En daar letten ook allerlei collega’s 
                                        op. Het is heel goed dat er een directie 
                                        JuridischeZaken is en een financiële afdeling 
                                        die met je mee kijkt.’
                                        •• ‘Als je als beleidsambtenaar door allerlei 
                                        discussies in de verleiding zou komen 
                                        om te veel in bijzondere belangen te treden, 
                                        zijn er allerlei mechanismen die dat verhinderen. 
                                        Je kunt alleen maar subsidiëren binnen 
                                        wettelijke kaders. Anders moet je gaan 
                                        aanbesteden’.
                                        •• ‘Toen heb ik de Algemene wet bestuursrecht 
                                        voor de neus van de DG gelegd en heb ik 
                                        gezegd: dáár staat het. We moeten dát 
                                        doen; zo niet, dan ga je geweldig nat.’
                                        •• ‘ Een bewindspersoon kan zeggen: ”Daar 
                                        moet een oplossing voor komen; ik wil 
                                        ook mijn partijgenoot ter wille zijn”. 
                                        Je kunt je voorstellen dat de ministers 
                                        zoiets willen; aan de andere kant moet 
                                        je ook rekening houden met gelijkheid, 
                                        het beginsel van behoorlijk bestuur en 
                                        al die soort dingen. Ik neem uiteindelijk 
                                        die beslissing niet, maar ik moet wel 
                                        adviseren en ik moet ook op de risico’s 
                                        wijzen en de mogelijke gevolgen.’
                                        •• ‘Dat vond ik zakelijk een onverstandige 
                                        beslissing. Maar het raakte niet mijn 
                                        ziel. Als ik het verzoek krijg om er aan 
                                        mee te werken dat moslims het land uit 
                                        worden gezet die hun fietslicht niet laten 
                                        branden, dan denk ik dat ik een andere 
                                        functie ga zoeken. En wel per direct.’
                                        •• ‘De instructie is nu: beslis oplossingsgericht. 
                                        Men krijgt geen werkinstructies meer, 
                                        we regelen de uitvoering niet meer dicht. 
                                        Er is beslisruimte, daarbij wordt het 
                                        kader aangegeven maar wat nog belangrijker 
                                        is: het doel van de regel. Uitvoering 
                                        moet zijn eigen ruimte opeisen.’
                                        •• ‘Ja, als de minister wat meer tijd 
                                        had gehad, waren we eruit gekomen. Ik 
                                        heb het afgeraden, omdat dat juridisch 
                                        niet verder te rechtvaardigen viel.’ 
                                        
                                        
                                        5.6.2. Tweede spanningsboog: 
                                        beheersbaarheid in democratische context 
                                        
                                        Het feit dat de taak èn de uitoefening 
                                        ervan fundamenteel omstreden zijn maakt 
                                        ze vaak ook tot een nogal ondankbare opgave. 
                                        De negatieve uitgangspositie levert ongemak 
                                        op: moet ze benoemd worden, en vooral: 
                                        hoe moet ze worden benoemd, wat wordt 
                                        benoemd en wie, in welke rol en met welke 
                                        verantwoordelijkheid? De eerder genoemde 
                                        subjectieve grondslag maakt het uitvoeren 
                                        van de taak bovendien vaak complex. Een 
                                        recht–toe-recht–aan doel-middelplanning 
                                        voldoet niet; de relatie met burgers, 
                                        belangengroepen en de voor de overheid 
                                        zelfbindende regels, is gecompliceerd. 
                                        De slagzin ‘Van A naar Beter’ van het 
                                        ministerie van V&W suggereert eenvoud, 
                                        maar kan niet verhullen dat files, oponthoud 
                                        en moeilijke bereikbaarheid juist de aanleiding 
                                        zijn voor aanhoudende zorg van de overheid. 
                                        
                                        
                                        Het maatschappelijk onderhandelingsproces 
                                        kenmerkt zich doordat relaties, overeenkomsten 
                                        en werkwijzen steeds diverser worden. 
                                        De overheid ontwikkelde zich van een ‘unicentrisch’ 
                                        naar een ‘pluricentrisch’ perspectief 
                                        (Teisman, 1992). Daarbij worden in wisselende 
                                        samenstellingen problemen geagendeerd, 
                                        oplossingsrichtingen geformuleerd, besluitvorming 
                                        tot stand gebracht en uitvoering (en handhaving 
                                        of beheer) gestalte gegeven. Deze ontwikkelingen 
                                        stellen eisen aan de beleidsmedewerkers, 
                                        zowel in de interne werkprocessen als 
                                        in het contact met andere bestuursorganen, 
                                        departementale diensten, maatschappelijke 
                                        instellingen en het publiek. Was er in 
                                        het verleden een focus op louter interne 
                                        beleidsvorming, de afgelopen jaren zijn 
                                        (en worden nog steeds) stappen gezet naar 
                                        interactieve beleidsvorming en overdracht 
                                        van taken en bevoegdheden. Ook worden 
                                        werkzaamheden afgestoten, wordt aansluiting 
                                        gezocht met maatschappelijk initiatief 
                                        en manifesteren zich nieuwe programmatische 
                                        en projectmatige werkvormen. Overheid 
                                        en burgers komen elkaar in meerdere rollen 
                                        tegen. Als ‘kiezer’ staat de burger – 
                                        even – boven de overheid, als ‘staatsburger’ 
                                        er naast, zoals bij de consultatie over 
                                        afwegingen. Als ‘onderdaan’ en als ‘klant’ 
                                        echter, is sprake van een ondergeschikte 
                                        rol. De media en vooral internetfora werken 
                                        hierbij als een katalysator van agendering 
                                        en debat, maar ook van hypes en misverstanden. 
                                        Hoe borg je als ambtenaar in die nieuwe 
                                        context democratische fundamenten als 
                                        rechtsstatelijkheid, rechtsgelijkheid 
                                        en integriteit? In de context van dit 
                                        hoofdstuk kunnen we minimaal vaststellen 
                                        dat het beroep van beleidsambtenaar naast 
                                        inzicht in hiërarchische verhoudingen, 
                                        ook veel know how vraagt om wensen en 
                                        verwachtingen in de samenleving te herkennen 
                                        en te hanteren.
                                        
                                        De hierdoor veroorzaakte beperkte beheersbaarheid 
                                        kan op zichzelf geen reden zijn om dan 
                                        maar van de taak af te zien. Voor de overheid 
                                        geldt immers een leveringsplicht, terwijl 
                                        over de taakuitoefening in het openbaar 
                                        verantwoording moet worden afgelegd. Dit 
                                        spanningsveld tussen resultaat willen 
                                        boeken (beheersbaarheid), draagvlak houden 
                                        bij burgers en belangengroepen, en de 
                                        openbare verantwoording, wordt geïllustreerd 
                                        door de volgende ervaringen van de geïnterviewden:
                                        •• ‘Schrijnende individuele gevallen zijn 
                                        vaak de reden dat het in de publiciteit 
                                        komt en de reden om het beleid in zijn 
                                        totaliteit ter sprake te brengen. Dan 
                                        moet aan het parlement of aan de pers 
                                        worden uitgelegd, hoe het zo gegaan is, 
                                        en moet je daar al heel snel mee aan tafel. 
                                        Dan praat je al heel snel mee over hoe 
                                        dit zo is gekomen en hoe dit kan worden 
                                        veranderd.’
                                        •• ‘Als de ministers met de Tweede Kamer 
                                        hebben afgesproken “we gaan met de partijen 
                                        praten”, dan probeer ik dat zo snel mogelijk 
                                        te organiseren zodat we meteen weer richting 
                                        de Kamer kunnen zeggen wat besproken is.’
                                        •• ‘De minister had een heel goed politiek 
                                        gevoel: zij voelde heel goed aan van ‘dit 
                                        project moet niet aan mij blijven plakken’. 
                                        Ze wilde zich niet te veel vereenzelvigen 
                                        met het project. Zij had zichzelf dus 
                                        al losser gemaakt van het project toen 
                                        zij eraan begon.’
                                        •• ‘Ik vind eigenlijk dat je je niet kunt 
                                        opstellen als louter “dienaar” van één 
                                        minister. Dat heeft met de eenheid van 
                                        het kabinet te maken; je moet als ambtenaar 
                                        zorgen dat het naar buiten toe één stem 
                                        is, hoe frustrerend het ook is.’ 
                                        
                                        
5.6.3. Derde spanningsboog: 
                                        vakmanschap onder ministeriële (bestuurlijke) 
                                        verantwoordelijkheid
                                        De democratische rechtsstaat bedient zich 
                                        van gekozen bestuurders, die voor een 
                                        bepaalde tijd (hun democratisch mandaat) 
                                        zijn aangesteld. In dat verband brengen 
                                        we het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid 
                                        onder de aandacht. Ambtenaren werken onder 
                                        een functionaris, die onder democratische 
                                        controle staat van de volksvertegenwoordiging. 
                                        Deze constitutionele grondslag betekent 
                                        dat alles wat op een ministerie gebeurt, 
                                        kan worden toegeschreven aan de functionaris 
                                        die de politieke leiding heeft. Diverse 
                                        gebeurtenissen, vooral incidenten, hebben 
                                        de afgelopen jaren laten zien dat een 
                                        bewindspersoon niet alles kan weten wat 
                                        er op een departement gebeurt, maar daar 
                                        dus wel op kan worden aangesproken en 
                                        uiteindelijk ook deze verantwoordelijkheid 
                                        moet nemen ten overstaan van de volksvertegenwoordiging. 
                                        Deze ‘afspraak’ betekent ook dat een bewindspersoon 
                                        kan worden aangesproken op misstanden 
                                        die onder een voorganger zijn begaan. 
                                        Niessen (2003) merkt op dat de ministeriële 
                                        verantwoordelijkheid soms gelijk getrokken 
                                        wordt met aftreden, ten onrechte: ‘Alles 
                                        aan één functionaris toerekenen is niet 
                                        hetzelfde als alles aan die functionaris 
                                        aanrekenen, laat staan: die functionaris 
                                        op alles afrekenen. Bekend zijn die situaties 
                                        waarin een minister moest aftreden omdat 
                                        hij het liet gebeuren dat hem niet op 
                                        tijd de juiste informatie werd aangereikt. 
                                        De beantwoording van de vraag welke informatie 
                                        de minister of staatssecretaris moet hebben, 
                                        behoort tot de meest essentiële vaardigheden 
                                        van een beleidsambtenaar’. Deze karakteristiek 
                                        verwijst expliciet naar ambtenaren bij 
                                        de rijksoverheid maar kan ook voor beleidsambtenaren 
                                        bij provincies en gemeenten worden toegepast. 
                                        Er is aan het eind van de dag altijd sprake 
                                        van ‘politiek primaat’ (Nieuwenkamp, 2001). 
                                        De benoemde bestuurder wordt ondersteund 
                                        door professionele ambtenaren; dit betekent 
                                        dat zij dit beroepsmatig doen, los van 
                                        politieke kleur of voorkeur en voor langere 
                                        (meestal onbepaalde) duur zijn aangesteld. 
                                        Die relatie tussen lekenbestuur en professionele 
                                        ambtenarij wordt beïnvloed door de verschillende 
                                        oriëntaties tussen de twee. We noemen 
                                        er enkele. 
                                        
                                        In de eerste plaats de oriëntatie op de 
                                        lange termijn (ambtenaar) versus de korte 
                                        termijn (bestuurder). Spanningen kunnen 
                                        ontstaan als bewindspersonen beleidsvoornemens 
                                        voor een kortere termijn willen effectueren 
                                        dan de ambtelijke leiding van een departementsonderdeel 
                                        – bijvoorbeeld vanuit overwegingen van 
                                        continuïteit – nodig of wenselijk acht. 
                                        Ten tweede: de waardenoriëntatie. De bestuurder 
                                        is primair georiënteerd op de waarden 
                                        ‘legitimiteit’ en ‘politieke steun’; voor 
                                        de ambtenaren zijn de waarden ‘deskundigheid’ 
                                        en ‘doelmatigheid’ dominanter (Van der 
                                        Wal, 2006). Regelmatig rijzen er vragen 
                                        over de relevantie van verwantschap van 
                                        de ambtenaar met de politieke kleur van 
                                        de bewindspersoon, en in hoeverre de ambtenaar 
                                        ‘zijn’ bewindspersoon bijstand mag verlenen 
                                        bij partijpolitieke werkzaamheden. Ten 
                                        derde: de bestuurder is weliswaar niet 
                                        de normale hiërarchische baas van de ambtenaar, 
                                        maar bij hem of haar ligt de invulling 
                                        van de eerder genoemde subjectieve grondslag. 
                                        De bestuurder bepaalt immers uiteindelijk 
                                        welke taken worden uitgeoefend en met 
                                        welk doel. Uit de interviews:
                                        •• ‘Dat wij hier een bepaalde politieke 
                                        sensitiviteit hebben ontwikkeld om te 
                                        weten welke zaak op welk beleidsterrein 
                                        of wat dan ook zou kunnen leiden tot het 
                                        in gevaar brengen van die bewindspersoon.’
                                        •• ‘Onze directie werkt voor beide ministers. 
                                        We lopen via de DG’s naar de ministers. 
                                        Dat is nog eens extra lastig. We moeten 
                                        onze nota’s op beiden afstemmen. Dus we 
                                        geven opties: voor u zou dit een goede 
                                        optie zijn, en voor u dat. We belichten 
                                        dus wel van alle kanten de dingen die 
                                        ze hebben gezegd of toegezegd. Ze krijgen 
                                        beiden een gelijk verhaal, maar bij de 
                                        ene slaat de weegschaal naar die kant 
                                        uit en bij de andere naar de andere kant.’
                                        •• ‘We hebben die nut- en noodzaakdiscussie 
                                        nog een keer gedaan met als uitkomst dat 
                                        het project er niet moest komen. Maar 
                                        dat vond ook niemand erg meer, want het 
                                        doel was veranderd voor ons. Het was in 
                                        die tijd dat grote projecten uit waren. 
                                        Toen besloot dus een minister niet haar 
                                        lot eraan te verbinden. Dat is politiek.’
                                        •• ‘Je moet ook als grote uitvoerder de 
                                        minister confronteren met consequenties 
                                        van de eigen wensen. Wat we doen is zeggen, 
                                        dat kunnen we wel of dat kunnen we niet 
                                        en dat kunnen we pas op die termijn, want 
                                        dat leidt tot de uitvoering van x soortgelijke 
                                        gevallen. Ik neem uiteindelijk de beslissing 
                                        niet, maar ik moet wel adviseren en ook 
                                        op de risico’s wijzen en de mogelijke 
                                        gevolgen. Een goede minister ziet daar 
                                        altijd het eigen belang van in, ook voor 
                                        zijn eigen functioneren.’
                                        •• ‘Een deel van de ambtelijke professie 
                                        is vooruitdenken met het hoofd van de 
                                        minister. Dus, wat gaat hij of zij ongeveer 
                                        willen en wat moet hij of zij daarvoor 
                                        weten, en ook wat niet.’
                                        •• ‘Wat in deze sector wel moet, is Kamerleden 
                                        uitleggen van tevoren hoe technisch een 
                                        wetsvoorstel in elkaar zit en ik zou willen 
                                        dat je dit of dat zou doen.’ 
                                        
                                        
5.7. Vijf strategieën
                                        
                                                  Deze 
                                        arcatuur van spanningsbogen tekent het 
                                        pad en is daarmee wezenlijk voor het ambtelijk 
                                        presteren. De spanningen zijn vooral in 
                                        hun samenhang van betekenis voor de publieke 
                                        sector, afzonderlijk komen ze in enige 
                                        vorm mogelijk in de private sector ook 
                                        voor. Ze bepalen de bijzondere context 
                                        van het overheidshandelen, ze geven er 
                                        de specifieke dimensies aan. Ze vragen 
                                        om erkenning, herkenning en hantering 
                                        in het dagelijkse werk. Sennett (2008) 
                                        stelt in (zijn eerder aangehaalde) cultuurhistorische 
                                        studie over vakmanschap vast dat de kern 
                                        van het ’vakmanschap’ lastig expliciet 
                                        kan worden gemaakt; veel speelt zich in 
                                        het onbewuste af. Mede hierom verdient 
                                        de vakman ruimte voor ontwikkeling en 
                                        leren. Ook de redacteuren van een bundel 
                                        over ‘beroepstrots’ (in de publieke sector) 
                                        breken hier een lans voor. Zij bepleiten 
                                        een dialoog en debat onder beroepsbeoefenaren 
                                        waarbij de balans tussen vier groepen 
                                        waarden hernieuwde aandacht krijgt. Het 
                                        gaat hen daarbij om de professionele, 
                                        rechtsstatelijke, bedrijfsmatige en humane 
                                        beginselen (Van den Brink, Janssen & Kole, 
                                        2009). Teisman noemt in een analyse over 
                                        de ambtelijke ‘spagaat’, de noodzaak voor 
                                        ambtenaren om ‘flexibel [te] schakelen, 
                                        opportuun te zijn en verschillende talen 
                                        tegelijkertijd te spreken’ (in een inspiratiecollege 
                                        voor P&O-ambtenaren bij het Rijk in mei 
                                        2009). In de gesprekken komen vijf typen 
                                        interventies – strategieën – naar voren 
                                        waarmee de betrokkenen zijn omgegaan met 
                                        de spanningsbogen:
                                        1. Gebruik de bureaucratie, zonder je 
                                        er buiten te plaatsen;
                                        2. Breng de politiek in stelling, zonder 
                                        door te schieten;
                                        3. Help de maatschappelijke omgeving te 
                                        werken, zonder het politiek primaat te 
                                        vergeten;
                                        4. Erken de complexiteit, zonder eigen 
                                        verantwoordelijkheid te schuwen;
                                        5. Neem het heft in eigen hand, zonder 
                                        beginselen van behoorlijk bestuur uit 
                                        het oog te verliezen.
                                        
                                                  De 
                                        eerste drie thema’s hebben betrekking 
                                        op de drie arena’s waarmee de beleidsambtenaar 
                                        te maken heeft: de politiek-bestuurlijke 
                                        processen, de ambtelijkbureaucratische 
                                        processen en maatschappelijke onderhandelingsprocessen. 
                                        Ze zijn in de onderstaande figuur door 
                                        de driehoek verbonden. De beide andere 
                                        thema’s verwijzen naar de context waarin 
                                        werk gestalte krijgt (waarmee alle actoren 
                                        te maken hebben) en de ‘integrerende’ 
                                        betekenis van de persoonlijke eigenschappen 
                                        en vaardigheden die nodig zijn om zich 
                                        staande te houden. Tabel 5.1. brengt de 
                                        strategieën in beeld: 
                                        
 
 
                                        
                                        
                                                  De 
                                        negen verhalen zijn geordend naar deze 
                                        vijf interventietypen. Dat illustreer 
                                        ik hierna aan de hand van de uitspraken 
                                        van de geïnterviewden. Zij geven aan hoe 
                                        men in de besproken situaties gehandeld 
                                        heeft, of welke lessen men uit de vertelde 
                                        praktijk voor zichzelf heeft getrokken. 
                                        Het zijn dus zowel feitelijke uitspraken 
                                        (over het eigen handelen) als normatieve 
                                        uitspraken van de betrokkenen zelf (richtlijnen, 
                                        lessen uit de eigen praktijk). Ze beschrijven 
                                        hoe de intrinsieke spanningen in het werken 
                                        bij de overheid kunnen worden overwonnen 
                                        door eigen (professioneel) optreden. Bij 
                                        elk interventietype worden hierna citaten 
                                        uit de gesprekken weergegeven. 
                                        
                                        
5.7.1. Strategie 
                                        1: Gebruik de bureaucratie, zonder je 
                                        er buiten te plaatsen
                                        
                                        De bureaucratische context brengt tal 
                                        van belemmeringen met zich mee. Zo wijzen 
                                        respondenten op de afscherming van de 
                                        politieke leiding via ambtelijke tussenlagen 
                                        en structuren. Hier en daar lijkt die 
                                        afscherming de laatste tijd verder toe 
                                        te nemen: •• ‘Ik kom nu zelden of nooit 
                                        meer met de minister in aanraking. Het 
                                        is allemaal zo ingepakt. Er is een heel 
                                        bureau BSG opgetuigd. Het is een industrie 
                                        geworden.’
                                        
                                        Die context kan de individuele ambtenaar 
                                        niet ontlopen, maar die hoeft hij of zij 
                                        ook niet passief te ondergaan. Daar getuigen 
                                        de volgende drie uitspraken van.
                                        •• ‘Wat ik niet begreep was dat werken 
                                        in de ambtelijke hiërarchie en dan dat 
                                        “opschalen”, alles afstemmen. Ik had toen 
                                        collega’s die ook een soort gezonde tegenzin 
                                        hadden tegen de gebruikelijke ambtelijke 
                                        structuur. Zij leerden mij het als een 
                                        spel te zien waar je iets mee kan. Toen 
                                        kreeg het wel iets leuks.’
                                        •• ‘De uitvoeringstoets werkt bij ons 
                                        zo goed door de korte lijnen. Als ik collega’s 
                                        van andere departementen vertel dat ik 
                                        als uitvoerder wel drie of vier keer per 
                                        week bij de minister zit dan vallen ze 
                                        van hun stoel.’
                                        •• ‘Je moet verifiëren of degene die het 
                                        [een ambtelijke nota die een tegengeluid 
                                        bevat] tegenhoudt gelijk heeft, of dat 
                                        anderen die meer kennis hebben dan jij, 
                                        er hetzelfde oordeel over hebben.’
                                        
                                        Ook brengt het interdepartementale verkeer 
                                        diverse spanningen met zich mee, die nog 
                                        worden versterkt door het instellen van 
                                        de programmaministeries in het kabinet 
                                        Balkenende IV dat op het moment van de 
                                        interviews functioneert. De programmaministeries 
                                        zijn ingesteld om de beleidsvorming beter 
                                        dan binnen de sectorale kokers, te laten 
                                        aansluiten op de meervoudige problematiek 
                                        (wijken en integratie) of op een specifieke 
                                        doelgroep (jeugd). Omdat de rest van de 
                                        overheidsorganisatie daar niet op is ingericht 
                                        vergt dat vaak extra afstemming: meer 
                                        coördinatie en langere lijnen.
                                        •• ‘Ik vind het op zich prachtig dat het 
                                        kabinet horizontaal werkt, zodat al die 
                                        onderwerpen met al die invalshoeken worden 
                                        bekeken. Alleen die lijnen zijn zo verschrikkelijk 
                                        lang. Misschien moet je wel horizontale 
                                        departementen gaan maken.’
                                        
                                        Die langere lijnen en extra coördinatie 
                                        kunnen averechts werken indien ze leiden 
                                        tot veel overheid – intern gedoe en daardoor 
                                        een geringe doorlaatbaarheid van nieuwe 
                                        ervaringen van buiten. Een respondent 
                                        heeft daar met zijn team een tegenwicht 
                                        tegen gevormd:
                                        •• ‘We zijn opgehouden om tegen de andere 
                                        departementen aan te praten en zo te proberen 
                                        hen mee te krijgen. We zijn buitenom gaan 
                                        werken en hebben nieuwe ervaringswerelden 
                                        van buiten binnengebracht. Daar hebben 
                                        we hen mee geconfronteerd. Op ongewone 
                                        plaatsen, zoals in een kroeg waar we mensen 
                                        hadden uitgenodigd uit de betrokken groep 
                                        die heel goed over hun bestaan konden 
                                        praten. Dat bracht hen en ons in beweging.’ 
                                        Een gevaar van ambtelijke coördinatie 
                                        is de neiging om bij de ambtelijke afstemming 
                                        die dat vergt, genoegen te nemen met de 
                                        grootste gemene deler in plaats van samen 
                                        uit te komen op een verder gaande ambitie. 
                                        Een respondent formuleert vanuit zijn 
                                        ervaring de volgende gedragsregel die 
                                        daar tegenwicht tegen kan bieden:
                                        •• ‘Je moet gemeenschappelijke ambities 
                                        ontwikkelen maar dat is iets geheel anders 
                                        dan je neerleggen bij andermans’ ambities 
                                        als die te laag zijn. En je moet elkaar 
                                        aanspreken op de afgesproken ambities.’
                                        
                                        De verhalen laten dus zien hoe de ambtelijke 
                                        organisatie de neiging heeft de ambtenaar 
                                        af te schermen van de politieke leiding 
                                        en van invloeden van buiten. Het werk 
                                        dreigt daarmee – ook waar er programmaministers 
                                        zijn ingesteld – te veel op de interne 
                                        overheid gericht te raken. De verhalen 
                                        getuigen er echter ook van dat deze druk 
                                        kan worden weerstaan. Natuurlijk zijn 
                                        daarbij de inzet en de persoon van de 
                                        ambtenaar essentieel. Daar komen we nog 
                                        op als we de vijfde interventiestrategie 
                                        behandelen, aan het eind van deze paragraaf. 
                                        Men wijst daarnaast op het belang van 
                                        drie randvoorwaarden op het niveau van 
                                        de interne organisatie, wil de ruimte 
                                        voor de persoon en diens professionaliteit 
                                        voldoende tot zijn recht komen. Deze drie 
                                        zijn: (a) voldoende (interne) ambtelijke 
                                        steun, (b) een zekere interne continuïteit; 
                                        en (c) voortdurende interne feedback. 
                                        Over interne ambtelijke steun en vertrouwen 
                                        en de meer rechtstreekse en open verhoudingen 
                                        die nodig zijn:
                                        •• ‘Steun van leidinggevende en vieren 
                                        van successen zijn een belangrijke stimulans.’
                                        •• ‘ Ik gaf zelf wel aan als ik het verstandig 
                                        vond als hij (mijn ambtelijk meerdere) 
                                        ernaar keek. Dat deed hij dan ook.’
                                        •• ‘Daarom heeft dat ook te maken met 
                                        een cultuuromslag. Nu zijn mensen nog 
                                        bang om afgerekend te worden. Als je dan 
                                        vraagt, noem maar eens iemand die ontslagen 
                                        is omdat hij een verkeerde beslissing 
                                        heeft genomen? Nou, er is niemand ontslagen. 
                                        Daar hebben ze nooit een voorbeeld van. 
                                        Waarom doe je het dan niet? Waarom ben 
                                        je dan zo bang om een beslissing te nemen? 
                                        Dat heeft te maken met vertrouwen.’
                                        
                                        Ook komt de noodzaak naar voren om een 
                                        zekere continuïteit in de ambtelijke leiding 
                                        te hebben:
                                        •• ‘Maar van belang is ook dat de directeur 
                                        en het afdelingshoofd in de tussentijd 
                                        zijn gewisseld. Dat geeft geen continuïteit. 
                                        Deze directeur heeft een andere ambitie 
                                        met het programma.’
                                        
                                        Wellicht moeten we hier preciezer zijn: 
                                        als er wisseling is van de leidinggevenden 
                                        is het van belang dat zij oog hebben voor 
                                        de continuïteit van de lopende programma’s, 
                                        zeker als de politieke leiding met wie 
                                        ze zijn afgesproken, er nog zit. Dat is 
                                        kennelijk niet altijd het geval.
                                        
                                        Ten slotte kwam het belang van een voortdurende 
                                        interne feedback aan bod. De collegiale 
                                        contacten en de collegiale uitwisseling 
                                        worden als noodzakelijk ervaren om het 
                                        eigen vermogen tot het oplossen van problemen 
                                        en spanningen te kunnen ontwikkelen.
                                        •• ‘Meer dilemmatrainingen en trainingen 
                                        in oplossingsgericht beslissen leidden 
                                        tot minder verloren cases bij de rechter 
                                        en tot efficiëntere uitvoering.’
                                        •• ‘Tijdens interne bijeenkomsten – zeepkistbijeenkomsten- 
                                        praten we wel over dit soort zaken of 
                                        vertel ik over de voortgang van het dossier 
                                        aan collega’s.’
                                        •• ‘Dus ik vind hier een paar extra ogen 
                                        die er verstand van hebben, verstandig. 
                                        Dat is een professioneel oordeel.’
                                        
                                        
5.7.2. Strategie 
                                        2: Breng de politiek in stelling, zonder 
                                        door te schieten
                                        De beleidsambtenaar dient de bewindspersoon 
                                        met kennis en bijstand, onder meer ten 
                                        overstaan van de volksvertegenwoordiging 
                                        waaraan de minister en staatssecretaris 
                                        verantwoording verschuldigd zijn. Hier 
                                        komen begrippen aan de orde als de ministeriële 
                                        verantwoordelijkheid, politieke sensitiviteit 
                                        en ook interpersoonlijke verhoudingen, 
                                        ‘Fingerspitzengefuhl’ en weten hoe de 
                                        hazen lopen. Dergelijke begrippen worden 
                                        vaak aangehaald om de complexiteit van 
                                        de politieke processen te (be)grijpen. 
                                        Het gaat dan om het dienen van de bewindslieden, 
                                        maar ook daarbij geeft men aan dat men 
                                        niet wil volstaan met een puur volgende 
                                        opstelling. Het gaat ook over de wijze 
                                        waarop bestuurders (pro)actief door de 
                                        ambtenaar in stelling kunnen worden gebracht. 
                                        Daarbij is het van groot belang maar ook 
                                        erg moeilijk, om een goede balans te vinden. 
                                        De ambtenaar die gaat ‘spindokteren’ voor 
                                        zijn minister, waarbij de ambtenaar actief 
                                        en mogelijk manipulatief een waarheid 
                                        schept in het belang van de bewindspersoon, 
                                        stelt zich weliswaar actief op maar veronachtzaamt 
                                        de objectiviteit en onafhankelijkheid 
                                        die van een professionele ambtenaar mogen 
                                        worden verwacht. De ambtenaar die de minister 
                                        volgt en uitsluitend ‘his masters voice’ 
                                        verwoordt, doet hetzelfde maar dan op 
                                        een passieve manier. De ambtenaar die 
                                        de minister voortdurend met de ambtelijke 
                                        visie en aanpak confronteert, ook als 
                                        de minister zijn politieke keuze al heeft 
                                        gemaakt en uitgesproken, neemt weliswaar 
                                        een grote onafhankelijkheid in acht, maar 
                                        zal door de minister als een hindermacht 
                                        worden ervaren. Er zijn voor die balans 
                                        tussen enerzijds actief en anderzijds 
                                        terughoudend, en tussen meedenken enerzijds 
                                        en vanuit onafhankelijkheid opereren anderzijds, 
                                        geen eenvoudige wegwijzers. De volgende 
                                        accenten worden door de respondenten aangegeven. 
                                        
                                        
                                        Een eerste element van professionele onafhankelijkheid 
                                        is dat een ambtenaar een engagement inbrengt. 
                                        Dat engagement betekent ook dat de blik 
                                        niet alleen binnen de overheid is gericht, 
                                        maar ook op de maatschappelijke buitenwereld. 
                                        Er moet ruimte zijn (worden opgeëist) 
                                        om ook onafhankelijke bronnen aan te boren 
                                        om de inspiratie en kennis op te doen 
                                        die nodig is:
                                        •• ‘Ik denk dat je als ambtenaar een bovengemiddelde 
                                        maatschappelijke betrokkenheid hebt. Merk 
                                        ik ook bij mijn mensen. Daarnaast ook 
                                        een ambtelijke loyaliteit richting de 
                                        minister. Die twee dingen komen af en 
                                        toe met elkaar in conflict. Voor mij is 
                                        dat wat gemakkelijker, want ik kijk toch 
                                        meer naar de hoofdlijnen.’
                                        •• ‘De dienstbaarheid aan het publiek 
                                        belang is me eigenlijk met de paplepel 
                                        ingegoten.’
                                        •• ‘Er is een beroemde notitie van Eichmann 
                                        over de Endlösung. Die is zo opgesteld 
                                        zoals wij dat als ambtenaren ook nog te 
                                        vaak doen: in verbloemde taal opschrijven 
                                        wat de opgave is.’ 
                                        
                                        Een tweede element is de taak om bij de 
                                        voorbereiding van een programma of project 
                                        verschillende visies en invalshoeken mee 
                                        te nemen; juist voor de overheid is immers 
                                        een zorgvuldige belangenafweging essentieel. 
                                        Het is steeds minder mogelijk om zelf 
                                        vanachter het bureau de relevante invalshoeken 
                                        goed genoeg te overzien. Het is dan zaak 
                                        dit te regisseren en meerdere partijen 
                                        bij elkaar te brengen. Ook tijdens de 
                                        uitvoering van een programma of project 
                                        kunnen zich verschuivingen voordoen: nieuwe 
                                        visies, ontwikkelingen in de samenleving 
                                        of in de belangenverhoudingen en – soms 
                                        als gevolg daarvan – wijzigingen van de 
                                        politieke opvattingen. De ervaring leert 
                                        dat zulke verschuivingen vaak geleidelijk 
                                        gaan en niet altijd voor de verschillende 
                                        spelers even helder zichtbaar zijn. Dan 
                                        is het aan de ambtelijke ondersteuning 
                                        om die helderheid te scheppen:
                                        •• ‘De minister bleek geneigd mijn adviezen 
                                        over te nemen, tot ik merkte dat ze wat 
                                        losser ging staan van mijn adviezen. Toen 
                                        dacht ik: het gaat niet goed. Toen zei 
                                        een oude baas van me: je hebt gelijk, 
                                        maar krijgt het nooit. Je hebt maar één 
                                        keus: zelf de draai maken. Anders wordt 
                                        die draai voor je gemaakt. Dat heb ik 
                                        toen gedaan.’
                                        •• ‘Men was gewoon tegen het project. 
                                        Grote projecten waren uit. Niemand had 
                                        zin in een megalomaan project.’
                                        •• ‘ Ik werd wakker geschud. Het was gevoel. 
                                        Dan ga je praten. Dat heb ik als les meegenomen. 
                                        Je moet continu bezig zijn met je oogkleppen 
                                        wegmanagen, zodat je toch die brede blik 
                                        blijft houden. Toen we die discussie opnieuw 
                                        gingen doen, heb ik een commissie ingesteld 
                                        die dat voor mij ging regelen, het critical 
                                        review team (…) En daardoor waren wij 
                                        ook in staat om een vraagstuk van alle 
                                        kanten te zien. En dat team werd onze 
                                        grootste supporter in de besluitvorming.’
                                        •• ‘Het was uitvoeringstechnisch een slecht 
                                        wetsontwerp. Dat de minister dat niet 
                                        ziet…. maar zij heeft dat destijds doorgezet, 
                                        heeft ze wel genoeg tegenwerpingen gehad? 
                                        Er zit gewoon een aantal mensen dat zijn 
                                        werk niet goed doet. Er had een uitvoeringstoets 
                                        op moeten zitten.’
                                        
                                        Een derde element is de plicht om goed 
                                        te weten wat de bewindspersoon wil en 
                                        wat dat betekent voor de ambtelijke inzet. 
                                        In de volgende uitspraken beginnen de 
                                        ambtenaren niet bij de details, maar op 
                                        een hoger abstractieniveau. Wat is de 
                                        stijl, de stijl van redeneren, de ’ankerlijn’ 
                                        van de minister?
                                        •• ‘Ik verdiep me altijd zeer in de stijl 
                                        van ministers. [Deze minister] stelt zulke 
                                        hoge eisen. Eigenlijk verlangt hij van 
                                        zijn directe ambtenaren wat hij van zichzelf 
                                        verlangt en dat is bijzonder veel. Hij 
                                        ziet dat het moeilijk gaat, maar het ministerie 
                                        wint daarmee wel aan kwaliteit. Het heeft 
                                        even geduurd, maar door die hoge eisen 
                                        gaat de kwaliteit enorm omhoog (…) hij 
                                        is superpolitiek.’
                                        •• ‘Hij heeft één basis, een soort ankerlijn, 
                                        bij ieder project waarvan hij weet: daar 
                                        draait de politieke discussie om.’
                                        •• ‘Ik heb niet zo veel met goed en kwaad. 
                                        Er zijn gewoon dingen die beter zijn dan 
                                        andere dingen. Je moet ermee kunnen omgaan 
                                        dat bestuurlijke bazen kunnen wisselen.’ 
                                        
                                        
                                        Vaak is het zo dat meerdere bestuurders 
                                        een verantwoordelijkheid hebben voor hetzelfde 
                                        onderwerp. Een beleidsambtenaar is gewoonlijk 
                                        slechts aan één minister tegelijk verantwoording 
                                        schuldig. Op ministeries waar er een programmaminister 
                                        naast een gewone vakminister zetelt, komt 
                                        het voor dat een ambtenaar de facto beide 
                                        ministers tegelijk moet dienen, terwijl 
                                        die ook nog van verschillende partijen 
                                        zijn. Dan wordt het extra gecompliceerd 
                                        om te bepalen hoe de ambtelijke inzet 
                                        zo goed mogelijk de ministeriële verantwoordelijkheid 
                                        kan dienen:
                                        •• ‘Ze praten heel veel met hun eigen 
                                        departement en met hun partij. Als je 
                                        dan ook nog heel druk moet zijn met collega-bestuurders 
                                        van andere partijen, dat is bijna een 
                                        onmogelijke taak, om dat allemaal te doen. 
                                        Het kan wel eens zijn dat we in de Kamer 
                                        komen en dat ze zeggen, [ambtenaar]wil 
                                        je me nog even informeren, en de ander 
                                        ook. En dan komt [naam derde minister]er 
                                        weer tussen. Ik zit wel eens te denken, 
                                        misschien moet de SG eens kijken naar 
                                        een andere structuur.’
                                        •• ‘ De ene minister was het eigenlijk 
                                        niet eens met regels, wil zo weinig mogelijk 
                                        regulering. En de andere minister wil, 
                                        omdat zelfregulering niet werkt, een wettelijk 
                                        instrument. Over één zinnetje in die nota 
                                        is wel vier weken met de ministers gediscussieerd. 
                                        Of het woord “regulering” erin moest worden 
                                        gezet. Toen kwam dat andere departement 
                                        daar ook nog bij.’
                                        
                                        Het is in zo’n geval ook voor de helderheid 
                                        van de verhouding tussen de ambtelijke 
                                        en ministeriële verantwoordelijkheden 
                                        van belang om goede afspraken te maken 
                                        over wie wat doet. Dat is in een politieke 
                                        context echter niet eenvoudigweg een zaak 
                                        van papier:
                                        •• ‘We hebben mooie lijsten gemaakt met 
                                        onderwerpen, wie waar verantwoordelijk 
                                        voor was. [Onderwerp X] hadden we aan 
                                        [naam B]toebedeeld. Maar dan zie je als 
                                        het er echt om gaat in de praktijk, dan 
                                        stelt dat paraafje helemaal niets voor. 
                                        Want dan gaat hij daar toch op een andere 
                                        manier mee om. Les voor mij: dat heeft 
                                        dus geen zin, lijsten waar iemand wel 
                                        of niet over gaat.’
                                        
                                        Maar wat kan de ambtenaar hier (bij het 
                                        bedienen van twee bewindslieden op één 
                                        departement dus) bijdragen om te voorkomen 
                                        dat dit tot verwarring, gebrek aan actie 
                                        en voortgang dan wel conflicten leidt? 
                                        De verschillen die er zijn tussen de ministers 
                                        worden expliciet gemaakt voor beide bewindslieden.
                                        
                                        Het vierde element is als een randvoorwaarde. 
                                        Het is de fundering onder de ambtelijke 
                                        rol ten opzichte van de verantwoordelijke 
                                        minister: voor de Nederlandse ambtenaar 
                                        is onafhankelijkheid en onpartijdigheid 
                                        een erezaak.
                                        •• ‘We proberen toch vooral zo goed mogelijke 
                                        verhoudingen te houden. Dat niet een van 
                                        beiden politiek nat gaat. En we proberen 
                                        zo snel mogelijk een overleg te organiseren. 
                                        Dat werkt ook. Je hoopt dat er dan beweging 
                                        komt in de Kamer. Maar het is niet zo 
                                        dat ik de illusie heb dat ik kan bemiddelen 
                                        in de zaken waar echte frictie zit. Dat 
                                        werkt niet goed in het systeem. Ze kunnen 
                                        goed met elkaar opschieten. Wat we wel 
                                        proberen is het bij DG’s neer te leggen. 
                                        Beide ministers hebben ook echt vertrouwen 
                                        in DG’s. Dat is ook heel prettig.’
                                        •• ‘Op dat moment is het een compromis 
                                        tussen minister A en minister B. Maar 
                                        we gaan wel met partijen praten. Op dat 
                                        moment is de opdracht aan ons: maak een 
                                        stappenplan hoe je toch denkt te komen 
                                        tot [politiek opgegeven doelstelling in 
                                        het dossier]. Dat lijkt een duidelijke 
                                        opdracht. Naar aanleiding van dat [geschilpunt 
                                        tussen de ministers] zaten we aan tafel. 
                                        [Minister B]zegt dan, oké, ik begrijp 
                                        dat je dat niet wilt, maar laten we dan 
                                        met de partijen gaan praten, wij samen 
                                        [minister A en minister B]en dan wil ik 
                                        van jou [ambtenaar]dat stappenplan om 
                                        naar [politieke doelstelling] te komen.’
                                        •• ‘Je moet wel voor iedere minister [van 
                                        verschillende politieke signatuur]zorgen, 
                                        dat ieder zijn verhaal heeft. Je schetst 
                                        voor elke minister ook de positie van 
                                        de andere minister.’
                                        
                                        Het fundament onder de genoemde elementen 
                                        van dienen enerzijds en kritisch onafhankelijk 
                                        blijven anderzijds, is het vertrouwen 
                                        tussen bestuurder en ambtenaar. De ambtenaar 
                                        moet de ruimte (veiligheid) hebben om 
                                        ‘tegen te denken’ of andere visies in 
                                        te brengen en is dus niet de onderdanige 
                                        dienaar van de minister. Maar hij dient 
                                        nooit een ander dan de minister, laat 
                                        staan een ander politiek belang.
                                        •• ‘De minister zat achterin de dienstauto, 
                                        niemand had nog een mobiele telefoon, 
                                        maar de auto had wel een telefoon; hartstikke 
                                        uniek. Tussen Rijswijk en de Tweede Kamer 
                                        besprak hij de hele wereld. Daar zit je 
                                        bij en dat hoor je niet. Je weet werkelijk 
                                        niet waar het over gegaan is, laat staan 
                                        wie hij gesproken heeft. Dat is een vorm 
                                        van wederzijds vertrouwen; ethiek.’
                                        •• ‘Je moet als ambtenaar zorgen dat het 
                                        naar buiten toe één stem is, hoe frustrerend 
                                        het ook is.’ 
                                        
                                        
5.7.3. Strategie 
                                        3: Help de maatschappelijke omgeving te 
                                        werken, zonder het politiek primaat te 
                                        vergeten
                                        
                                        Departementen komen uit een periode waarin 
                                        een rechtsstatelijke kijk op overheidsprocessen 
                                        domineerde. Steeds meer krijgen zij te 
                                        maken met netwerken en organisaties, die 
                                        mede knelpunten agenderen, oplossingsrichtingen 
                                        aandragen en besluiten uitvoeren. ‘Aansluiten’ 
                                        is een veel gehoord werkwoord. Hiermee 
                                        wordt gedoeld op mogelijkheden om een 
                                        sector te helpen organiseren en iets toe 
                                        te voegen aan een complexe problematiek. 
                                        Maatschappelijke processen staan centraal 
                                        in dit thema: welke wensen en mogelijkheden 
                                        doen zich voor als je met ‘het veld’, 
                                        instellingen en einddoelgroepen te maken 
                                        krijgt? Enkele decennia geleden kon vaak 
                                        nog worden volstaan met de consultatie 
                                        van het middenveld, dat voor de grote 
                                        onderwerpen een vast relatiepatroon had 
                                        met de politiek en de departementen. De 
                                        beleidsambtenaar heeft met steeds meer 
                                        complexe netwerken te maken en moet daarin 
                                        creatief zijn en keuzes kunnen maken; 
                                        allereerst moet hij/zij voeling krijgen 
                                        met die netwerken en hun woorden en beelden. 
                                        Nieuwe werkwijzen dienen zich dus aan, 
                                        die kunnen schuren met bestaande. Soms 
                                        zijn er nieuwe spelregels nodig,maar nog 
                                        vaker gaat het er om dat de oude, bestaande 
                                        spelregels ruimte bieden voor nieuwe vormen 
                                        en nieuwe toepassingen. Nadrukkelijk gaat 
                                        het niet om per se honoreren van alle 
                                        invalshoeken of de pleitbezorgers hiervan, 
                                        maar wel om het wegen van hun betekenis, 
                                        mogelijke rollen en invloed in de politiek-bestuurlijke 
                                        context. Waar het er om gaat ten behoeve 
                                        van de beleidsvorming de maatschappelijke 
                                        omgeving naar binnen te halen, moet soms 
                                        nog een stap verder worden gezet. Dan 
                                        moeten de verschillende invalshoeken vaak 
                                        nog worden gearticuleerd en geformuleerd, 
                                        en een weg vinden in de voorbereiding. 
                                        Dat vergt het uiterste aan ambtelijke 
                                        activiteit en creativiteit. Ook is een 
                                        combinatie van vaardigheden nodig op zowel 
                                        het inhoudelijke vlak (welke vraagstukken 
                                        zijn aan de orde, hoe kunnen we die tot 
                                        leven brengen ) als het procesmatige vlak 
                                        (hoe organiseer ik een inbreng van anderen 
                                        zodanig dat ik er ten behoeve van de minister 
                                        iets mee kan):
                                        •• ‘Ik had ook wel bij dit onderwerp het 
                                        idee dat dit op een groot draagvlak moest 
                                        kunnen rekenen, een gezamenlijkheid. Sommigen 
                                        vinden dat natuurlijk vreselijk ouderwets, 
                                        polderen en gezeur om sociale partners 
                                        erbij te betrekken. Maar voor mij was 
                                        het toch eigenlijk wel vrij kardinaal 
                                        dat dat ook gedragen zou worden door sociale 
                                        partners en de politiek zou raken (…) 
                                        Die hadden nog nooit met elkaar in één 
                                        gebouw vergaderd over […] Dat klikte enorm 
                                        goed. Dat is goed neergeslagen in die 
                                        adviezen aan de minister. Dat vind ik 
                                        dan leuk. Dan denk ik: het is toch wel 
                                        goed en handig geweest en dat is geregisseerd.’
                                        •• ‘Tja, het is ook een beetje redeneren 
                                        vanuit de positie van de [burger – belanghebbende] 
                                        zelf. Want als je achter je bureau zit, 
                                        is het droogzwemmen en zo. Je kunt wel 
                                        een juridische regeling in elkaar timmeren, 
                                        maar we wisten eigenlijk verdomd weinig 
                                        van die [doelgroep]. Er is een ‘dark number’, 
                                        maar hoe groot dat is? Wat wij hebben 
                                        gedaan… gedurende de rit is ook de groep 
                                        [belanghebbenden]zelf betrokken geweest 
                                        bij de beleidsvorming.’
                                        
                                        Het komt voor dat de verschillende invalshoeken 
                                        niet voor het oprapen liggen en zeker 
                                        niet bij de geijkte belangengroepen en 
                                        overleggen. Dan moeten andere bronnen 
                                        worden aangeboord en dan moet er naar 
                                        nieuwe oplossingen worden gezocht. Dan 
                                        krijgt ook het maatschappelijk engagement 
                                        van de ambtenaar zelf een kans:
                                        •• ‘Het klinkt heel stom, maar ik denk 
                                        dat het gewoon een handigheid is. (…) 
                                        Ik ben in [wereldstad X] geweest en daar 
                                        hebben ze een format ontwikkeld waarmee 
                                        je ingrijpt op de hele omgeving van het 
                                        kind. Dus de ouders, de school, de wijk, 
                                        de kantine, enz. Ze verspreiden een heel 
                                        integraal pakket aan maatregelen om [probleem, 
                                        onderwerp dossier] te bestrijden en dat 
                                        bieden ze aan, aan de gemeente. Dit moet 
                                        de focus worden. Ik was heel enthousiast, 
                                        ik herken dan echt dingen die goed zijn. 
                                        Daar ga ik dan mee de boer op richting 
                                        de bewindslieden en ik laat ook de mensen 
                                        die enthousiast zijn vanuit het veld richting 
                                        de Kamer erop reageren.’
                                        •• ‘Een van de dingen die we hebben gedaan 
                                        is dat we een expertgroep hebben ingesteld. 
                                        Je kunt die [kwestie in beleidsdossier]op 
                                        twee manieren bekijken. Dat zie je op 
                                        alle fronten terug, ook bij de experts.’ 
                                        
                                        •• ‘Naast de expertgroep was er ook een 
                                        groep met scholen. Die bestond ook uit 
                                        verschillende geledingen, zoals een leerkracht, 
                                        begeleider, schoolleider, enz. Ook hebben 
                                        we een sessie gehad met ouders van de 
                                        doelgroep. Daar hebben we misschien wel 
                                        het meeste aan gehad. We hebben dus de 
                                        ouderorganisaties in de gelegenheid gesteld 
                                        om hun achterban naar voren schuiven.’
                                        
                                        Maar de ambtenaar moet die invalshoeken 
                                        altijd confronteren met de politieke wil. 
                                        Het probleem is echter, dat ook die politieke 
                                        wil veelal niet kant-en-klaar beschikbaar 
                                        is. We hebben in de vorige paragraaf uitvoerig 
                                        behandeld hoe de ambtenaar ook bij de 
                                        articulatie van die politieke wil (uiteraard 
                                        voor zover het eigen dossier betreft), 
                                        een taak heeft.
                                        •• ‘Het klinkt allemaal heel theoretisch. 
                                        Wat ik ook probeer, is om te luisteren 
                                        naar de taal van de ministers en wat ze 
                                        ook zeggen. Bijvoorbeeld [naam minister] 
                                        heeft het steeds over parallellie van 
                                        belangen. Vandaar dat we nu heel veel 
                                        energie steken in een convenant, waar 
                                        je juist al die partijen hebt, maar waar 
                                        je ook wilt dat partijen duidelijk doelstellingen 
                                        afspreken, waaraan het gemeten kan worden. 
                                        Dat het zeg maar SMART gemaakt wordt.’
                                        •• ‘Redelijk overzichtelijk vond ik het 
                                        wel, maar beheersbaar, ook in de zin van 
                                        je eigen voorkeuren erdoor krijgen en 
                                        zo, daar is natuurlijk geen sprake van. 
                                        Maar binnen mijn ambtelijke professie 
                                        weet ik natuurlijk dat als de minister 
                                        bepaalde dingen wil en bepaalde voorkeuren 
                                        heeft, dat we daar dan heel serieus naar 
                                        kijken en daar dan op doorborduren.’
                                        •• ‘Er zijn misschien wel tachtig verschillende 
                                        wegen daar naartoe. En niet al die wegen 
                                        liggen de ministers even goed. Welke weg 
                                        is nu voor deze minister goed, welke wil 
                                        hij verdedigen in de Kamer?’
                                        •• ‘Bij mij was het toch wel een overtuiging, 
                                        dat wil je dit dossier per se verder brengen, 
                                        dan moet je, daar wat je wat kunt in alle 
                                        bescheidenheid – het zijn maar hele kleine 
                                        knopjes waar je aan kunt draaien, ook 
                                        wat moet doen (…) Maar voor deze kabinetsperiode 
                                        werkt die step-by-step- policy heel goed. 
                                        Daar moet je dan ook maar tevreden mee 
                                        zijn. Want politiek was het verder toch 
                                        niet hoger schaalbaar. Ook de sociale 
                                        partners zelf willen niet veel meer dan 
                                        dit.’
                                        
                                        Vergelijkbare kwesties spelen er ook als 
                                        we het hebben over het ambtelijk werk 
                                        voor de uitvoering. Dat geldt zeker voor 
                                        de meer strategische functies binnen die 
                                        uitvoeringsorganisaties en ook bij de 
                                        uitvoering van maatschappelijk zeer gevoelig 
                                        beleid. Ook in de uitvoering moet niet 
                                        alleen een politieke doelstelling worden 
                                        gerealiseerd, maar ook een maatschappelijke 
                                        problematiek worden opgelost. Daardoor 
                                        is ook daar een dynamische relatie tussen 
                                        politieke wil (en rechtsregels) enerzijds 
                                        en maatschappelijke werkelijkheid anderzijds, 
                                        waarin de ambtenaar een actieve rol vervult:
                                        •• ‘Kan het niveau van de dienstverlening 
                                        omhoog binnen de regels die er gemaakt 
                                        worden en heeft de uitvoering voldoende 
                                        ruimte om zelfstandig beslissingen te 
                                        kunnen nemen? Met andere woorden: is de 
                                        wet niet zo dichtgetimmerd dat wij geen 
                                        oplossingen voor de zaken die we op ons 
                                        bureau krijgen, kunnen vinden? (…) Je 
                                        kunt je voorstellen, als het een heel 
                                        strak wettelijk stramien is, dat de bijzondere 
                                        gevallen niet in dat vluchtluik te duwen 
                                        zijn. Dat weten we uit het verleden. (…) 
                                        Inmiddels is er ruimte gegeven aan de 
                                        uitvoering om tot oplossingen te komen, 
                                        om zaken van tafel te krijgen en binnen 
                                        de regels maatwerk te vinden voor het 
                                        behandelen van aanvragen (…). Het is mijn 
                                        rol om dat ook over te brengen op het 
                                        departement, dat veel verder staat van 
                                        die klant.’
                                        •• ‘Waar het op aan komt is, het van buiten 
                                        naar binnen kijken, over de hele linie, 
                                        wat we niet voldoende doen. Een van de 
                                        mooiste momenten was een DG die een stuk 
                                        schreef over hoe zijn moeder werd behandeld 
                                        door een dienst. Zo zijn er een heleboel 
                                        dingen waar beleid op beleid gestapeld 
                                        is en mensen er niet mee uit de voeten 
                                        kunnen.’
                                        •• ‘Dus wij zitten vaak bij de bewindspersoon 
                                        om te vertellen als je dit wil dan kan 
                                        het wel of kan het niet. Wij hebben een 
                                        onderzoeksafdeling die wordt gevraagd: 
                                        als dit het voorgenomen beleid is, zoeken 
                                        jullie dan uit wat de uitvoerbaarheid 
                                        is en waar loop je tegenaan als dit al 
                                        de dagelijkse praktijk zou zijn qua kosten, 
                                        qua doorlooptijd, qua sturing, neveneffecten. 
                                        In die context zit ik. We hebben een motto: 
                                        ‘De klant centraal’.
                                        Zorgen dat de klant goed bediend wordt. 
                                        Dat hij snel weet of hij mag komen. Dat 
                                        is het thema dat we continu proberen in 
                                        te brengen bij deze beleidsvorming. (…) 
                                        Kan het op een snelle, zorgvuldige manier?’
                                        
                                        
5.7.4. Strategie 
                                        4: erken de complexiteit, zonder verantwoordelijkheid 
                                        te schuwen 
                                        
                                        Beheersbaarheid van de ambtelijke opgave 
                                        is een terugkerend thema in veel gesprekken. 
                                        Valt er iets te beheersen dan, of juist 
                                        niet en maakt dat het werken dan zo bijzonder 
                                        en soms ook aantrekkelijk? In de vorige 
                                        paragrafen is uitvoerig besproken hoe 
                                        essentieel het is voor de ambtelijke professie 
                                        om verschillende invalshoeken in te brengen 
                                        en altijd een onafhankelijke positie in 
                                        te nemen. Dat zal in veel gevallen ook 
                                        van een medewerker in het bedrijfsleven 
                                        worden verlangd, maar voor de ambtenaar 
                                        ligt dit zwaarder door de bijzondere context 
                                        waarin hij werkt. Dat wil zeggen: onder 
                                        politieke leiding, werkend aan taken die 
                                        fundamenteel omstreden zijn omdat ze altijd 
                                        een keuze vergen tussen verschillende 
                                        belangen van individuen en groepen. Ook 
                                        opereert een ambtenaar binnen rechtsstatelijke 
                                        regels die extra eisen stellen op het 
                                        punt van openbaarheid, controleerbaarheid, 
                                        zorgvuldigheid en integriteit. Wat kun 
                                        je als ambtenaar met de complexiteit die 
                                        daaruit voortkomt? Begrippen als realisme, 
                                        pragmatisme komen aan de orde, en per 
                                        saldo de ruimte die een beleidsambtenaar 
                                        heeft (neemt). Complexiteit kan een belemmering 
                                        vormen om tot een (beheersbaar) resultaat 
                                        te komen en om het beleid algemeen aanvaard 
                                        te krijgen. Het is echter vaak juist ook 
                                        de reden van (gevraagde) overheidsbemoeienis 
                                        en het kan een dynamo zijn die energie 
                                        levert voor het probleemoplossend vermogen. 
                                        Soms is er dus geen andere weg dan de 
                                        complexiteit for granted nemen, en maximaal 
                                        inzichtelijk te (helpen) maken welke betekenisvolle 
                                        verbanden er toe doen.
                                        •• ‘Het hebben van het overzicht daarover 
                                        is een heel belangrijk punt. Als leidinggevende 
                                        moet je dus flexibel zijn. Maar dat geldt 
                                        dus ook voor medewerkers. Dan heb ik eenaantal, 
                                        dat in dat [beleidsterrein] zitten die 
                                        zeggen, vorig jaar moesten we dat en dat 
                                        en nu moet alles anders. Die kunnen het 
                                        gewoon niet volgen. Dat zijn degenen die 
                                        ik wat minder hard nodig heb (…) Ik bedoel 
                                        het meer van, je moet ook flexibel zijn 
                                        in je resultaatdefinitie.’
                                        
                                        Soms neemt de ambtenaar ruimte door het 
                                        vraagstuk te (re)framen: in een nieuwe 
                                        context van betekenissen plaatsen. Wat 
                                        is er eigenlijk aan de hand en langs welke 
                                        benadering gaan we aan een beleidsoplossing 
                                        werken? Soms, als de oplossing van een 
                                        vraagstuk geforceerd onder een heersende 
                                        visie wordt gebracht, kan het presenteren 
                                        van een nieuw interpretatiekader een vorm 
                                        van manipuleren of beheersen zijn. Het 
                                        kan echter ook nieuwe openingen bieden, 
                                        als er nieuwe beelden en betekenissen 
                                        worden toegevoegd die het ook voor betrokkenen 
                                        nieuwe perspectieven geeft.
                                        •• ‘Toen ik de klus kreeg had ik er niets 
                                        mee. Maar de gesprekken met die kinderen 
                                        waren dus heel belangrijk. Als je de direct 
                                        betrokkenen spreekt, is dat niet allemaal 
                                        niet zo eenduidig. Als het eenduidig was, 
                                        was het probleem al lang opgelost.’
                                        •• ‘Je kunt die kwestie op twee manieren 
                                        bekijken. Dat zie je op alle fronten terug, 
                                        ook bij de experts. Je weet op een gegeven 
                                        moment dat bepaalde experts het als zorg 
                                        zien. Je hebt ook hoogleraren, die zien 
                                        het als talent waarmee op de universiteit 
                                        promotieprijzen kunnen worden gewonnen. 
                                        Er zit een kracht dat we die hebben verenigd.’
                                        
                                        Een andere manier om de complexiteit te 
                                        lijf te gaan is het vraagstuk te ontleden 
                                        en tot hanteerbaarder proporties terug 
                                        te brengen.
                                        •• ‘Ja, maar het komt ook aan op realiteitszin. 
                                        Als je dingen wilt bereiken, dat die incrementele 
                                        weg meestal toch de beste is. Ik heb mijn 
                                        neus gestoten met het hele verhaal met 
                                        [ander, minder leuk dossier]. Daarbij 
                                        ben ik stad en land afgegaan, bij allerlei 
                                        vakbonden presentaties gehouden, enz. 
                                        Als een soort discipel mijn verhaal vertellen. 
                                        Niemand had het licht gezien, kan ik je 
                                        zeggen. En daarbij hadden wij een Big 
                                        Bang idee…. De minister dacht, hoe kan 
                                        ik nog een beetje die angel eruit halen. 
                                        Er is toen een roerende brief naar de 
                                        Kamer gestuurd [….] De ene keer schuif 
                                        je die argumenten naar voren en de andere 
                                        keer die argumenten. Nu kwam dat zo uit, 
                                        om dat op een bijzondere manier te gaan 
                                        benadrukken. En daarmee was de kous dan 
                                        af. Maar er is geen draagvlak voor dat 
                                        thema. Versnellen, dat is ook zo’n kreet. 
                                        Als je in de politiek snel resultaat wilt 
                                        en blijkt dat je toch wel in een moeras 
                                        van actoren zit met wie je zaken moet 
                                        doen, dan moet je anders werken.’
                                        
                                        Het complexe karakter van de uitvoering 
                                        van overheidsbeleid kan worden gekarakteriseerd 
                                        als een ‘draaischijf ’, waarbij verschillende 
                                        beleidsmatige, politieke en bedrijfsmatige 
                                        eisen als het ware kunnen worden verbonden.
                                        •• ‘Goede uitvoering laat de uitvoeringsconsequenties 
                                        van een voorgenomen maatregel zien, maar 
                                        ook de consequenties van een maatregel 
                                        voor het geheel. Uitvoering zit op de 
                                        draaischijf: continuïteit van beleid, 
                                        wensen ten aanzien van een specifiek geval, 
                                        uitvoerbaarheid.’ 
                                        
                                        
5.7.5. Strategie 
                                        5: Neem het heft in eigen hand, zonder 
                                        beginselen van behoorlijk bestuur uit 
                                        het oog te verliezen
                                        
                                        Bij de beleidsmaker zelf komen alle lijnen 
                                        samen: wat heeft hij of zij in huis om 
                                        de processen in de diverse arena’s te 
                                        herkennen en te hanteren? Vandaar dat 
                                        we deze vijfde interventie in het centrum 
                                        van de figuur hebben geplaatst. Hier komt 
                                        alles samen; in zekere zin is deze persoonlijke 
                                        inzet de spil waar het geheel om draait. 
                                        Het is ook steeds de grondtoon geweest 
                                        bij de in de vorige paragrafen behandelde 
                                        onderwerpen. Wij halen uit de gesprekken 
                                        een sterk pleidooi voor wat je zou kunnen 
                                        noemen een ‘activistisch ambtenaarschap’. 
                                        De ambtenaar neemt zoveel mogelijk het 
                                        heft in eigen hand. Hij legt zich niet 
                                        bij voorbaat neer bij weerstand in de 
                                        organisatie. Hij laat de omgeving niet 
                                        op zich af komen. Hij ondergaat de politiek 
                                        niet passief. Actief ambtenaarschap betekent 
                                        niet alleen gevraagd in beweging komen 
                                        (op gezag van een meerdere of de politieke 
                                        leiding) maar ook uit eigen initiatief 
                                        beweging maken. Niet alleen de eigen invalshoek 
                                        volgen maar zélf zorgen voor de inbreng 
                                        van anderen, zelf sturing geven aan de 
                                        ordening van informatie en de toerusting 
                                        van de ambtelijke hiërarchie, de politieke 
                                        leiding en maatschappelijke actoren. De 
                                        ambtelijke polsstok is lang, maar het 
                                        gebruik vereist ambtelijk verantwoordelijkheidsbesef: 
                                        vóór alles rechtsgelijkheid, legitimiteit 
                                        en zorgvuldigheid.
                                        •• ‘Zolang de Kamer niet kikt denken ze 
                                        [de ambtelijke leiding en de collega’s] 
                                        “het komt wel, het ligt op de plank”. 
                                        Maar ik vond de regeling die we tot dan 
                                        hadden een schaamlap. Dat vond ik persoonlijk.’
                                        •• ‘We hebben de neiging om heel veel 
                                        dingen nogal te institutionaliseren, terwijl 
                                        de persoonlijke discussie wel degelijk 
                                        erg van belang is voor het succes van 
                                        de dingen.’ 
                                        
                                        Daarbij blijkt het essentieel om grenzen 
                                        te zien en in acht te nemen: geen puur 
                                        persoonlijk gewin. Waar die grenzen liggen, 
                                        daarover vonden we bij onze respondenten 
                                        geen kant en klare recepten. Ze vroegen 
                                        er ook niet om, wellicht omdat ze weten 
                                        dat die niet bestaan? Ook in de literatuur 
                                        vonden we ze niet. Het vaker aangehaalde 
                                        Fingerspitzengefuhl komt ook in Sennett’s 
                                        analyse naar voren: vakmanschap kan niet 
                                        goed in algemene regels kan worden uitgelegd; 
                                        het wezen ervan is impliciet. De vakman 
                                        kan worden herkend aan zijn innerlijke 
                                        drive om de dingen goed te willen doen 
                                        omwille van het werk. Dat is dus iets 
                                        anders dan persoonlijk gewin. Die beleving 
                                        vonden wij terug in onze gesprekken. Het 
                                        is Tonkens’ (2008) ‘logica van het professionalisme’, 
                                        de wens om ‘vanuit een seculiere roeping 
                                        een transcendente waarde, bijvoorbeeld 
                                        gezondheid of welzijn, zo goed mogelijk 
                                        te delen’. Niet wat de klant wil, maar 
                                        wat de klant nodig heeft staat centraal, 
                                        en dit moet spreken uit de prestaties:
                                        •• ‘Onderdeel van diezelfde vrijheid is 
                                        wel dat je de drive hebt om dingen goed 
                                        te doen, te laten “deugen”.’ 
                                        •• ‘Als mensen niet meer zien dat het 
                                        niet om hun eigen ding gaat maar om de 
                                        organisatie die ze vertegenwoordigen, 
                                        dan gaat het mij tegenstaan.’
                                        •• ‘Een meegaand karakter werkt dus niet. 
                                        Als je handelt volgens eigen winst etcetera 
                                        moet je niet de publieke zaak willen dienen. 
                                        Nee, het enige ijkpunt is als je de volgende 
                                        morgen wakker wordt en je denkt, zou ik 
                                        het vandaag weer zo doen, ja. Of je kijkt 
                                        in de spiegel, en denkt: die moet niet 
                                        alleen geschoren worden maar het ook beter 
                                        doen als gisteren.’
                                        •• ‘Het is inderdaad dat vingertoppengevoel. 
                                        Dat is niet van, als het niet goed gaat 
                                        krijg ik op mijn kop, maar meer van, ik 
                                        wil niet dat het niet goed gaat.’
                                        •• ‘Het is heel goed om [ook] mensen uit 
                                        bedrijfsleven te halen. Bij bedrijven 
                                        is ook veel bureaucratie, maar commercieel 
                                        werken heeft wel met duidelijkheid te 
                                        maken. Direct iemand aanspreken en helder 
                                        zijn over wat je wilt. Mensen die ik van 
                                        buiten haal en uit het bedrijfsleven haal, 
                                        die hebben dat gewoon. (…) Gewoon aanspreken. 
                                        Er wordt soms tegen een ambtenaar heel 
                                        lang niets gezegd en dan opeens worden 
                                        de poten onder je stoel weggezaagd.’
                                        
                                        Dit element van de persoonlijke inbreng, 
                                        de actieve opstelling, is niet alleen 
                                        van toepassing op de vorming, maar ook 
                                        op de uitvoering van beleid. Uit het onderzoeksproject 
                                        van het ministerie van BZK en de Stichting 
                                        Beroepseer, ‘Beroepstrots’ (Van den Brink 
                                        e.a., 2010), kwam ook naar voren hoezeer 
                                        ambtenaren in de uitvoerende diensten 
                                        ‘regeldruk’ als belangrijkste ‘last’ ervaren. 
                                        Van de bestuurskernen verwachten zij vaker 
                                        en eerder interactie over beleid, waarover 
                                        zij immers het directe contact met het 
                                        publiek hebben:
                                        •• ‘Eenheid van beleid is gebaat bij ruimte 
                                        in de uitvoering. Te veel uitvoeringsregels, 
                                        protocollen en werkinstructies leiden 
                                        tot beslisangst: trage uitvoering, achterstanden 
                                        en veel procedures bij de rechter.’
                                        •• ‘ Hoe erg is het om een keer een verkeerde 
                                        beslissing te nemen in vergelijking met 
                                        de situatie dat er te weinig beslissingen 
                                        worden genomen?’ 
                                        
                                        
5.8. Conclusies
                                        
                                        Na de deelvragen komt de centrale vraag 
                                        aan de orde.
                                        
                                        
5.8.1. Deelvraag 
                                        1: Hoe komen de bijzondere kenmerken van 
                                        de overheid tot uiting in het dagelijks 
                                        werk van de beleidsambtenaar bij de rijksoverheid?
                                        
                                        •• Belangenafweging in het besef van rechtsstatelijkheid
                                        Het omstreden karakter van de overheid 
                                        kruipt door alle kieren en gaten naar 
                                        de werkvloer van de beleidsmaker. Wat 
                                        de overheidstaak zo bijzonder maakt is 
                                        dat de afweging altijd in het openbaar 
                                        moet kunnen worden verantwoord en daardoor 
                                        een speelbal is van allen die de kritiek 
                                        willen uiten, aanblazen of versterken. 
                                        Daarbij vraagt een ‘web van veiligheidspallen’ 
                                        steeds aandacht. Door procedures, checks 
                                        and balances en ook externe partijen die 
                                        kunnen toetsen en controleren zal de belangenafweging 
                                        niet alleen kritisch gevolgd worden maar 
                                        kan ook altijd worden geïntervenieerd.
                                        •• Beheersbaarheid in democratische context.
                                        De subjectieve grondslag die democratische 
                                        besluitvorming met zich meebrengt (50% 
                                        + 1 is een meerderheid) versterkt het 
                                        omstreden karakter: er zijn altijd verliezers, 
                                        er is altijd kans op gedoe. Dat maakt 
                                        besluitvorming bij de overheid tot een 
                                        werkelijk bijzondere opgave. Planning 
                                        van werkzaamheden is lastig en het – publiek 
                                        vaak – verlangde zicht op scherpe doelen 
                                        en klare resultaten kan vaak niet worden 
                                        geboden. Tegelijk is de overheid(sdienaar) 
                                        gehouden aan een leveringsplicht, waar 
                                        linksom of rechtsom beslissingen (openbaar) 
                                        gemaakt moeten worden. De ‘spagaat’ van 
                                        Teisman wordt ook als ‘draaischijf’ uitgelegd.
                                        
                                        •• Vakmanschap onder ministeriële (bestuurlijke) 
                                        verantwoordelijkheid. Het politieke primaat 
                                        verleent de bestuurder een bijzonder type 
                                        leiderschap. Hij of zij is altijd de baas 
                                        doordat hij of zij ten overstaan van de 
                                        volksvertegenwoordiging verantwoording 
                                        moet afleggen. Niet de (beleids)ambtenaar. 
                                        Die positie kan schuren met vakinhoudelijke 
                                        overwegingen over wat goed of fout is 
                                        in probleemsituaties. Zo ook komen schuringen 
                                        voor tussen de kortere termijn van de 
                                        bestuurder en de langere tijdshorizon 
                                        van een beleidsambtenaar. De bestuurder 
                                        bepaalt, maar in welke mate samen met 
                                        de ambtenaar? Objectiviteit en verantwoordingszin 
                                        komen scherp naar voren. 
                                        
                                        
5.8.2. Deelvraag 
                                        2: Hoe gaat de ambtenaar om met de spanningen 
                                        die dat oplevert, in het bijzonder zodra 
                                        verschillende arena’s elkaar raken?
                                        
                                        Drie typen interventiestrategieën komen 
                                        naar voren, gericht op respectievelijk 
                                        de politiek-bestuurlijke, de maatschappelijke 
                                        en de ambtelijk-bureaucratische arena. 
                                        Daarnaast kan aan de interviews een contextuele 
                                        strategie worden ontleend die zich richt 
                                        op het hanteren van complexiteit. Uiteindelijk 
                                        focust dit onderzoek op de vraag: wat 
                                        heeft de beleidsmaker per saldo in huis 
                                        om op de drie (vier) borden te kunnen 
                                        spelen en de interactie tussen de borden 
                                        te benutten? Per interventietype staan 
                                        in een schema de hoofdpunten die aan de 
                                        orde komen. Hierbij wordt steeds per strategie 
                                        gekeken naar: (a) wat zijn valkuilen (wat 
                                        kun je beter niet doen?), (b) welke kansen 
                                        doen zich voor (wat helpt?), (c) welke 
                                        randvoorwaarden komen aan het licht (bevorderende 
                                        en belemmerende factoren) en (d) welke 
                                        competenties spreken uit de verhalen (wat 
                                        heb je in huis?). 
                                        Dit leidt naar de conclusies (tabel 5.2.): 
                                        
                                        
 
                                         5.8.3. Deelvraag 
                                        3: Welk (nieuw) licht werpt dit op zowel 
                                        de vraagstukken rond de verhouding tussen 
                                        ambtenaren en hun omgeving (politiek, 
                                        publiek, interdepartementaal) als op het 
                                        streven naar verdere professionalisering 
                                        van de ambtelijke dienst?
 
                                        
                                        
                                        
                                        5.8.3. Deelvraag 
                                        3: Welk (nieuw) licht werpt dit op zowel 
                                        de vraagstukken rond de verhouding tussen 
                                        ambtenaren en hun omgeving (politiek, 
                                        publiek, interdepartementaal) als op het 
                                        streven naar verdere professionalisering 
                                        van de ambtelijke dienst? 
                                        
                                                   
                                        De verhalen maken duidelijk hoe beleidsambtenaren 
                                        steeds weer proberen juist niet af te 
                                        haken of af te schermen en ook in het 
                                        beperkt beheersbare werk zelf de spil 
                                        willen en kunnen blijven. De negen respondenten 
                                        vertellen in feite een verhaal van een 
                                        actieve, oplossingsgerichte ambtenaar. 
                                        Die als het moet alle ambtelijke vaardigheden 
                                        uit de kast wil en kan halen. In zekere 
                                        zin zijn het dus ‘ideaaltypische’ verhalen 
                                        over het ambtenaarschap geworden, maar 
                                        ze raken wel aan wat de kern van het ambtenaarschap 
                                        in die praktijksituaties is. Gewezen werd 
                                        hierbij ook op de situaties in de ambtelijke 
                                        dienst die van tijd tot tijd naar voren 
                                        komen en dan ontbloten hoe raderen verstopt 
                                        kunnen raken als de match van de arena’s 
                                        niet goed uitpakt. Het rapport van de 
                                        Commissie-Davids (2010) naar de besluitvorming 
                                        over de inval in Irak (dat verscheen na 
                                        afronding en verwerking van onze interviews) 
                                        bevat enkele kritische passages over het 
                                        functioneren van ambtenaren. De commissie 
                                        geeft aan hoe soms kritische ambtelijke 
                                        adviezen een te lange weg door de ambtelijke 
                                        hiërarchie moesten gaan en wel eens inhoudelijk 
                                        werden geherinterpreteerd – foutief of 
                                        eenzijdig – zonder terugkoppeling met 
                                        de stellers. Opvallend is ook de wijze 
                                        waarop de commissie oordeelt over een 
                                        ontstane ambtelijke tweespalt binnen een 
                                        ministerie. De tweespalt werd schadelijk 
                                        doordat betrokkenen zich volgens de commissie 
                                        ’in een veel te laat stadium met elkaar 
                                        verstonden’. In een politiek gevoelige 
                                        kwestie mag een ambtenaar – hoog of laag 
                                        in de hiërarchie – dus niet passief afwachten. 
                                        Eerder in dit hoofdstuk kwamen ook deze 
                                        lessen naar voren: overwin de belemmeringen 
                                        van de bureaucratie, en ontloop niet de 
                                        persoonlijke verantwoordelijkheid die 
                                        je daarbinnen hebt. Zie ook de in paragraaf 
                                        2.6. aangehaalde ideaaltypische karakteristieken 
                                        van De Vries (1998, 2008) en Niessen en 
                                        Karssing (2008). Zowel de theoretische 
                                        benaderingen als de uitspraken in het 
                                        voorliggende onderzoek onderstrepen de 
                                        betekenis van de ideaaltypische kenmerken 
                                        van het ambtenaarschap. Daarbij valt iets 
                                        anders op. In de theoretische benaderingen 
                                        over de ambtelijke professie gaat het 
                                        overwegend over ‘standaarden’ en ‘competenties’. 
                                        Aan het belang daarvan doen we niets af, 
                                        maar uit onze verhalen uit de praktijk 
                                        komt een ander accent naar voren en dat 
                                        is het fenomeen ‘dilemma’s’. Beleidsambtenaren 
                                        ontmoeten de spanningen en ontdekken de 
                                        interventies doordat ze dilemma’s herkennen 
                                        en willen oplossen. Tijdens de bespreking 
                                        van de bevindingen met de respondenten 
                                        kwam ook deze waarneming naar voren, met 
                                        de verzuchting dat men belangstelling 
                                        heeft voor bespreking en duiding van de 
                                        omgang met de dilemma’s. Hier gaat de 
                                        suggestie van uit dat dialogen en debatten 
                                        op de werkvloer kunnen helpen om het vakmanschap 
                                        en de professionalisering van de ambtenaar 
                                        te trainen en een lerende organisatie 
                                        te kunnen maken. Dit sluit ook aan op 
                                        de eerder aangehaalde pleidooien voor 
                                        professionalisering zoals de bundel ‘Beroepstrots’ 
                                        (Van den Brink e.a., 2008) en de oproep 
                                        van de secretarissen-generaal in februari 
                                        2010 om meer aandacht voor het rechtsstatelijk 
                                        besef van ambtenaren. Dan is er nog de 
                                        Algemene Bestuursdienst, die als essentie 
                                        van het vakmanschap van de ambtenaar, 
                                        aan dit rechtsstatelijk besef het democratisch 
                                        besef heeft toegevoegd, het integriteitsbewustzijn 
                                        en het burgerbewustzijn. 
                                        
                                                  De 
                                        beschikbaarheid van leersituaties – dicht 
                                        op het werk – komt daarmee als bevorderende 
                                        factor naar voren. Het is echter de vraag 
                                        in welke mate de behoefte aan leren expliciet 
                                        aanwezig is. De respondenten gaven aan 
                                        geen bewuste strategie te hanteren. Hoewel 
                                        de toegewezen valkuilen en kansen en de 
                                        opgetekende randvoorwaarden en competenties 
                                        niet werden ontkend werd duidelijk dat 
                                        sprake is van veel impliciete kennis of 
                                        tacit knowledge, waarvan men zich niet 
                                        altijd bewust wordt en die ook niet licht 
                                        wordt overgedragen. 
                                        
                                        
5.8.4. Centrale vraag: 
                                        wat is de betekenis van het eigene van 
                                        het ambtenaarschap bij de rijksoverheid 
                                        voor de professionele toerusting?
                                        
                                        Tot slot enkele algemene conclusies op 
                                        basis van dit onderzoek.
                                        
                                        
I. De vindingrijke ambtenaar staat 
                                        op
                                        
                                                  De 
                                        verhalen van de respondenten vormen een 
                                        etalage van vindingrijkheid. Ze laten 
                                        zien wat het beroep kan inhouden en welke 
                                        eisen dat stelt. Het biedt – aan de hand 
                                        van de theorie èn de praktijk – een ideaaltypische 
                                        beschrijving: zo ziet een ambtenaar eruit 
                                        als alle kwaliteiten voor het vervullen 
                                        van een taak uit de kast moeten èn kunnen 
                                        worden gehaald. Dit is een stimulerende 
                                        constatering om op voort te borduren. 
                                        Ambtenaren zijn gedreven door resultaten 
                                        – in de wetenschap dat die een lange adem 
                                        en de nodige relativering vragen –, waardering 
                                        – die begint in de binnenring van collega’s 
                                        en leidinggevenden – en probleemoplossend 
                                        vermogen: gefocust op het vinden van verbindingen, 
                                        gemeenschappelijke oriëntaties en belangen. 
                                        Er zijn duidelijk drijfveren aanwezig 
                                        om op een positieve oplossingsgerichte, 
                                        waarderende manier om te gaan met de vele 
                                        kanten van het eigene van de overheid. 
                                        Voor deze activistische, vindingrijke 
                                        ambtenaar blijft een dienstbare opstelling 
                                        de kern, maar dat is voor hem het tegengestelde 
                                        van passief of afwachtend. Hij neemt zoveel 
                                        mogelijk het heft in eigen hand. Hij legt 
                                        zich niet bij voorbaat neer bij weerstand 
                                        die van de organisatie uitgaat. Hij laat 
                                        de omgeving niet op zich af komen. Hij 
                                        ondergaat de politiek niet passief. Hij 
                                        ijvert voor objectiviteit, het leggen 
                                        van verbindingen en publieke verantwoording. 
                                        Dit actieve ambtenaarschap betekent niet 
                                        alleen gevraagd in beweging komen (op 
                                        gezag van een meerdere of de politieke 
                                        leiding) maar ook uit eigen initiatief 
                                        beweging maken. Niet alleen de eigen invalshoek 
                                        volgen maar zélf zorgen voor de inbreng 
                                        van anderen, zelf sturing geven aan de 
                                        ordening van informatie en de toerusting 
                                        van de ambtelijke hiërarchie, de politieke 
                                        leiding en maatschappelijke actoren. De 
                                        ambtelijke polsstok is lang, maar het 
                                        gebruik vereist ambtelijk verantwoordelijkheidsbesef: 
                                        vóór alles rechtsgelijkheid, legitimiteit 
                                        en zorgvuldigheid.
                                        
                                        
II. Bespreken van spanningen
                                        
                                                   
                                        In de gesprekken – maar vooral ook daarbuiten 
                                        – komt naar voren dat beleidsambtenaren 
                                        het op prijs stellen te reflecteren op 
                                        hun handelingen, de keuzes en de aannames 
                                        daarbij. Dan komen vragen op als: hoe 
                                        vul je als ambtenaar de beïnvloedbare 
                                        ruimte in, hoe krijgen beleidsregels vorm 
                                        bij te behandelen praktijkgevallen en 
                                        wat leer je van jouw keuzes om dilemma’s 
                                        en spanningen te hanteren? Voor het ontwikkelen 
                                        en onderhouden van het vakmanschap zijn 
                                        binnen de eigen werkkring mogelijkheden, 
                                        waarbij naast trainingen ook bijeenkomsten 
                                        worden genoemd om successen te vieren. 
                                        Vooral aan collegiale feedback wordt veel 
                                        waarde toegekend. Enkele respondenten 
                                        wezen op de mogelijkheden om dilemma’s 
                                        in het overheidwerk uit te wisselen en 
                                        te oefenen met de strategieën. 
                                        
                                        
5.9. Tot slot: veiligheid
                                        
                                                  Negen 
                                        positieve, oplossingsgerichte verhalen 
                                        mogen geen leidraad zijn voor een beoordeling 
                                        van de beleidsambtelijke slagkracht. Er 
                                        zijn ook situaties denkbaar waarin ambtenaar 
                                        op een of meer van de fronten belemmeringen 
                                        ondervindt en daardoor minder tot interventies 
                                        en initiatieven komt. Die leiden er toe 
                                        dat ambtenaren terughoudender en ‘meer 
                                        afwachtend [worden] in plaats van activistisch’ 
                                        (Bekker, 2009) . Bijvoorbeeld omdat zij 
                                        afgeschermd worden van de politieke leiding, 
                                        geacht worden mee te werken aan eenzijdige 
                                        positieve beeldvorming, niet de ruimte 
                                        krijgen voor ‘tegendenken’ of zelf niet 
                                        de ruimte durven opeisen die daar voor 
                                        nodig is. In dit verband is de discussie 
                                        over de ambtelijke status ook relevant. 
                                        Ik voer dit thema hier in de conclusies 
                                        op om het belang aan te geven van de onafhankelijke 
                                        beroepsuitoefening door de ambtenaar, 
                                        in het bijzonder de bescherming van zijn 
                                        grondrechten en de bescherming tegen (politieke) 
                                        willekeur. Het is vooral van belang dat 
                                        de ambtelijke top die bescherming heeft 
                                        omdat die vooral op het scharnierpunt 
                                        tussen politieke leiding en ambtelijk 
                                        apparaat moet functioneren. Het is in 
                                        het belang van het ambtelijk vakmanschap 
                                        om de bijzondere rechtspositie op dit 
                                        punt te herijken: voor wie is de bijzondere 
                                        rechtsbescherming precies nodig, hoe moet 
                                        die eruit zien en hoe werkt dat uit op 
                                        de borging van de ambtelijke onafhankelijkheid 
                                        in de praktijk? Uit onderzoek blijkt ook 
                                        dat ondermaats presteren bij de overheid 
                                        vaker wordt gedoogd en minder snel leidt 
                                        tot ontslag dan in het bedrijfsleven. 
                                        Dat schaadt ook de kwaliteit van de beroepsuitoefening. 
                                        Op dit punt moeten de overheidsmanagers 
                                        strakker worden, en de ‘activistische’ 
                                        ambtenaren kunnen hen daarin krachtig 
                                        steunen. Ambtenaarschap vraagt veel van 
                                        de persoonlijke professionele presentatie. 
                                        Duidelijk is dat de vindingrijkheid – 
                                        bewust en onbewust – groot is, soms tegen 
                                        oprukkende elementen. Zoals: de aanhoudende 
                                        druk van bedrijfsmatige logica, de politieke 
                                        preferenties voor korte-termijnsuccessen 
                                        en publiek ongeduld. De kern van de rolopvatting 
                                        van de ambtenaar – mogelijk maken van 
                                        gezaghebbende afwegingen in het algemeen 
                                        belang ten dienste van de politieke leiding 
                                        – staat onder druk. Dan doelen we niet 
                                        zozeer op de van oudsher vaak negatieve 
                                        of eenzijdige benadering van overheid 
                                        en overheidsdienaren door burgers. Hoewel 
                                        die in het ergste geval gepaard gaat met 
                                        bedreiging, en geweld ook zorgen baart, 
                                        zien we in de kritische benadering door 
                                        burgers niet direct een bedreiging voor 
                                        de ambtelijke beroepsuitoefening. Constructief 
                                        wantrouwen past bij de openbare lichamen 
                                        die delen van publieke verantwoordelijkheden 
                                        voor korte of langere tijd overnemen. 
                                        Een groter probleem wordt wellicht de 
                                        geringe steun die uit programma’s van 
                                        politieke partijen spreekt als het gaat 
                                        om de ambtelijke medewerkers die politieke 
                                        beloftes helpen nakomen en democratisch 
                                        besloten maatregelen helpen uit te voeren. 
                                        Het verband tussen politieke ambities 
                                        en ambtelijke werklast werd nergens expliciet 
                                        gelegd in die programma’s. In tijden van 
                                        crisis – maar niet alleen dan – krijgt 
                                        de zorg om de kwaliteit van ambtenaren 
                                        bitter weinig aandacht.
                                        
                                        De kanttekening in de openingszin van 
                                        deze slotparagraaf maakt een beperking 
                                        van dit onderzoek duidelijk. De vraag 
                                        prangt of we hier te maken hebben met 
                                        een te rooskleurig beeld? De uitkomst 
                                        is wellicht verklaarbaar omdat we de deelnemers 
                                        vroegen de praktijk te vertellen van een 
                                        opdracht die zij als het meest kenmerkend 
                                        en beslissend voor hun ambtelijk bestaan 
                                        beschouwden. Dat heeft geleid tot een 
                                        selectie door de respondent. Ook kan het 
                                        type respondenten een rol spelen: we hebben 
                                        mensen ondervraagd met een zelfstandige 
                                        verantwoordelijkheid voor een beleidsdossier, 
                                        dus geen starters of ondersteunende medewerkers. 
                                        Hoewel het niet allemaal succesverhalen 
                                        zijn – één project moest voortijdig worden 
                                        gestopt en een ander werd niet naar bevrediging 
                                        afgerond – maken de respondenten duidelijk 
                                        dat het wel om uitdagende ervaringen gaat 
                                        waarvoor alles uit de kast moest worden 
                                        gehaald en dat dit tot op zekere hoogte 
                                        ook kón.